woensdag 26 oktober 2016

Het doosje van nieuwsgierigheid, hoofdstuk 28 tot aan het eind

Hoofdstuk 28
De Nieuwe wereld.
Sinds de dag van zijn eerste innerlijke reis, zag de wereld er voor Herman compleet anders uit dan normaal.
Al snel waren een aantal zaken een stuk helderder geworden en begreep hij waarom hij gehandeld had zoals hij dat gedaan had.
Vooral naar vrouwen toe was zijn denken een stuk beter geworden.
Dat hij zo’n ontzettende rokkenjager was geweest kwam doordat hij zijn moeder gemist had.
Wat waren de dingen simpel als je het begreep.
Een dag of drie vier was hij zijn huis bijna niet uit geweest, had alleen het hoognodige gedaan en had eigenlijk alleen maar nagedacht.

De dingen op zich in laten werken.
Al snel had hij het gevoel nog meer te willen.
Dieper naar binnen om alles op te ruimen wat er op te ruimen viel.
Zijn eigen enthousiasme maakte hem vrolijk.
Hij besloot zo snel mogelijk weer een reis te maken.

Een nieuwe afspraak was snel gemaakt en ook nu weer kon hij bijna niet wachten om weer naar Annemarie Flinters te gaan.
Zo veel was Herman wel duidelijk dat het nog maar het begin was.
De eerste stap was gezet en er zouden er nog vele moeten volgen, maar hij was blij dat hij op reis gegaan was.
Geen vliegtuigen, geen treinen, geen boten en ook niet met de auto, maar gewoon met zijn eigen duikbootshuttle.

Thuis had hij een paar keer zelf een klein reisje gemaakt en ook dat waren zeer verhelderende ervaringen geweest. Maar het effect van een begeleidde reis was toch veel groter.
Herman voelde dat het beter was om de innerlijke reizen met iemand anders erbij te doen.
Een goede vriend of vriendin zou al beter zijn en zeker als die het boek ook gelezen had en de reis al eens gemaakt had.
Maar hij kende niemand uit zijn omgeving, die hij genoeg vertrouwde om de reis met hem of haar te doen.

Sonja vond het prachtig en was heel blij voor hem geweest, maar Herman had niet het idee dat ze het helemaal begreep.
Dat was jammer, maar hoefde niet per se catastrofaal te zijn.
Ook al was de schrijfster van het boek inmiddels wel gescheiden.
Dat hoefde niet noodzakelijkerwijs met de reis verbonden te zijn en uit de voorbeelden die in het boek stonden, maakte Herman ook niet op, dat er echtbreuken van zouden komen. Bij de een was het resultaat nou eenmaal heftiger dan bij de ander en Herman vond dat het de moeite, in ieder geval,  meer dan waard was om door te gaan met reizen.

Wat er ook zou gebeuren.
Herman merkte ook dat hij, zeker de eerste week, veel minder behoefte had aan alcohol en het eten van vlees stond ook even niet meer hoog op zijn prioriteitenlijstje. Inderdaad allemaal zeer ingrijpend.
Hij besloot er gewoon van te genieten en te kijken hoe het zich allemaal zou ontwikkelen.

Sonja had op zijn speciaal verzoek bij de supermarkt wat vegetarische etenswaar gekocht, maar de smaak kon Herman niet bekoren.
Dus besloot hij zelf eens op pad te gaan.
Erg veel keus was er niet.
Misschien iets voor een nieuwe zaak?
Hij was en bleef toch ook een zakenman en zag overal mogelijkheden tot geld verdienen in.
Maar de handel leek hem toch niet stabiel genoeg.
‘Nou daar ben ik in ieder geval niet in veranderd. Misschien zelfs al wel wat helderder geworden. Vroeger zou ik er langer over gedacht hebben en getwijfeld, want daar was ik ook altijd goed in.’
De gedachten schoten van links naar rechts door hem heen. Ook dat was hem opgevallen, zijn denken was veel en veel sneller en duidelijker.
Er zaten van die momenten tussen, waarvan hij hoopte dat het zou blijven, zo begreep hij alles en iedereen.
Maar helaas bleef het bij zeer heldere momenten.
Hij zocht wat producten uit, waarvan hij dacht, dat hij het wel zou lusten.
In ieder geval zaten er ingrediënten in die hem vertrouwd voorkwamen.
Bij de kassa schoot het hem te binnen dat het erg lang geleden was sinds hij boodschappen gedaan had.
Het zag er allemaal totaal anders uit dan hij gewend was. ‘Tjonge, jonge, wat gebeurt er toch allemaal met me? Heb ik dan zo’n idioot druk leven geleid, dat ik nergens tijd voor had en al helemaal niet voor de gewone alledaagse dingen?’

Rustig om zich heen kijkend en de mensen en de winkel in zich opnemend, wachtte hij op zijn beurt.
Was hij in de war, of keken de mensen hem een beetje raar aan?
Hij besloot er geen aandacht aan te schenken en net te doen alsof hij hier iedere dag kwam.
Bij de kassa werd hem nog eens pijnlijk duidelijk dat hij lang geen boodschappen gedaan had, want hij schrok zich rot dat die paar dingetjes, die hij wilde hebben, zo duur waren. ‘Dus daar blijft al dat geld?’
Hij moest er ook wel om lachen.

Er begon een vaag besef van bewustzijn omhoog te borrelen, wat Herman al die tijd onder de duim had weten te houden, maar nu moest hij er toch aan geloven.
‘Er is inderdaad leven na het werk. Veel meer dan ik dacht en veel meer dan ik durf te denken. Laat maar komen. We zien wel waar het schip strandt.’
Herman had de uitdrukking ‘we zien wel waar het schip strandt’, altijd erg negatief gevonden, zelf gaf hij er de voorkeur aan om te zeggen ‘ik zie wel in welke haven mijn bootje binnenloopt’.
Dat was veel positiever.
Ook nu verbeterde hij zichzelf in gedachten.
‘Misschien is daar wel een leuk boek over geschreven. ‘Wat woorden betekenen!’  of zoiets. Ik moet toch nodig weer eens naar Shangri-la, kan ik  gelijk even kijken.’

Thuis gekomen had hij, zijn nieuwe vegetarische producten, in de koelkast gelegd en besloot welke hij vanavond zou eten.
Voor Sonja had hij iets lekkers gekocht.
Ook bij haar was de smaak veranderd, maar dat weten ze beiden aan haar zwangerschap.
Herman schreef een kort stukje over zijn ervaring in de supermarkt.
Om vijf uur ging hij naar de keuken, om het eten vast klaar te maken.
‘Ben benieuwd. Misschien is het ook wel wat voor Sonja?’
En Herman besloot in plaats van alleen voor zichzelf vegetarisch te koken, dat hij dat voor hen beiden zou doen.

Sonja was wat later thuis gekomen dan de bedoeling was, maar Herman had daar al rekening mee gehouden.
Zelf had hij geen idee hoe en waarom dat was, maar geheel in gedachten had hij het erg kalm aan gedaan en zodoende hoefde hij alleen maar even te wachten met het eten opdienen.
“Niet slecht!”
Sonja bestudeerde de groenteschijven grondig en at ze smakelijk op.
Juist de gebruikelijke voor de hand liggende dingen, had ze niet gekocht, dacht dat het te gemakkelijk en te voorspelbaar was.
Maar nu moest ze toch toegeven dat ze dat beter wel had moeten doen.
“Die houden we erin, vindt je ook niet?”
Ze keek Herman even vragend aan, ze zag dat ook hij er smakelijk van zat te smullen.
“Ja, ik ben er eigenlijk ook wel blij mee. Misschien niet iedere dag, maar zo af en toe. Moet kunnen.”

Ze aten rustig verder.
“Ik vind het zo heerlijk dat je helemaal uit jezelf kookt, dat scheelt zo ontzettend veel tijd en je doet het ook nog goed. Echt fijn!”
Ze keken elkaar even begripvol aan en Herman dacht even dat hij dieper dan anders naar zijn vrouw keek.
Even dacht hij dat hij echte liefde zag, of was dat maar schijn.
Het was net of hij verschil in haar ogen zag.
De blik was anders.
‘Zou dat ook met de reizen te maken hebben?’
Hij hoopte het.
‘Wie weet wordt je wel paranormaal genezer, of zoiets.’
Hij moest lachen en Sonja vroeg waarom.
“Nou ik dacht even allerlei dingen door elkaar heen. Maar de strekking van alles is dat ik een heel nieuw leven heb. Nu, na die eerste reis. Het is net of alles er heel anders uitziet en of alles veel intenser geworden is. Ik moest ook zo lachen omdat ik me vanmiddag erg bewust was van het feit dat ik al zo lang niet meer in een supermarkt geweest was. Het was op zich al een wonder dat ik hem wist te vinden en dat hij er nog was. En dan die prijzen. Oké, het is een cliché, maar ik begrijp nu dat het een twistonderwerp is in huishoudens waar de man nooit boodschappen doet. Want ik dacht echt even ‘zo dus daar blijft al dat geld!’ . Ik ben eigenlijk best wel blij dat ik daar nooit ruzie om gemaakt heb, of zo. Zo zonde van de tijd en de energie.”

Hij keek haar even aan en weer dacht hij dat hij het allemaal scherper zag dan vroeger.
‘Wie weet heb je straks ook geen bril meer nodig.’
Herman kon nauwelijks een glimlach onderdrukken.
Hij had geen zin om ook dit uit te leggen.
In Sonja’s ogen had hij al gezien dat het ook voor haar een beetje snel ging.
‘Geef het tijd jongen. Geef het tijd!’
Ze aten rustig verder en tot slot was de conclusie dat de groenteburgers mochten blijven.

In de dagen erna werd alles weer een beetje normaler en ging Herman zowaar weer eens naar kantoor.
Het deed hem helemaal niks.
‘Was dit nou altijd zo belangrijk voor hem geweest?’
Hij deed net of hij het weer fijn vond om wat te doen te hebben en om weer wat met de zaak bezig te zijn, maar eigenlijk kon hij niet wachten om weer weg te gaan.
Maar ja, er waren dingen die hij nu even zelf moest regelen. Nog altijd waren er klanten die sommige zaken liever met de baas zelf deden.
Herman vond het ook wel wat hebben, voelde hij zich weer even een beetje belangrijk.
Maar echt veel deed het hem nu niet.
‘Flauwe kul allemaal!’ dacht hij toen hij de telefoon neerlegde.
Hij drukte op het doorkiesnummer van Sonja’s toestel en legde haar de situatie voor.
“Oké, ik regel het wel. ’t Is niks hè. Je hebt er helemaal geen zin meer in hè? Wil je er mee stoppen? Zou je je daar beter bij voelen? Of gewoon even een tijdje langer weg. Het is immers al heel lang geleden dat je er eens helemaal uit geweest bent?”

‘Ze heeft gelijk.’ Dacht Herman,
‘Ik heb er totaal geen zin meer in en de hele keet interesseert me eigenlijk geen reet meer. Maar er helemaal uit stappen lijkt me toch op dit moment geen goed idee.’ “Nou, eigenlijk wil ik best wel eens langer weg. Maar ik wil jou er niet alleen mee opschepen. Zo met je zwangerschap en zo.”
Dat schoot hem nu ook ineens te binnen.
‘Helemaal niet aan gedacht dat Sonja straks van een kind, hun kind, dus ook van hem, zou bevallen. En dan zou hij de zaak weer meer moeten gaan runnen. Shit! Dat komt even niet uit.’
“Maar hoe moet dat dan als jij van de kleine bevallen bent? Ik denk niet dat je weer snel aan de slag kunt en wilt, want het is toch een buitengewoon ingrijpende verandering”

“Oh, ben jij er zo een! Dus je wilt me thuis houden om voor het kind te zorgen?”
‘Dit gaat helemaal verkeerd.’ Dacht hij bezorgd.
“Welnee schat. Luister nou. Ik ben al een paar keer vader geworden en …”
Sonja onderbrak hem ruw: “Ja, dat weet ik wel, daar hoef je niet zo de nadruk op te leggen. Dus jij wilt niet voor de kleine zorgen?”
Het klonk Herman allemaal wel een beetje erg oorlogszuchtig in de oren en hij wist weer hoe moeilijk hij het met zijn eerste vrouw had gehad op dat terrein.
“Luister schat,” hoorde hij zich vermoeid zeggen, “maak het nou niet ingewikkelder dan het is. Ik wil alleen maar dat jij je straks niet gedwongen voelt om weer te snel aan het werk te gaan, maar ik wil ook niet dat jij je gedwongen voelt om thuis te blijven om voor het kind te zorgen. Maar er moet toch straks iemand voor de kleine zorgen.”
“Nou ja ik dacht even.”
Ze klonk erg afwerend.
“Laten we het er thuis maar eens rustig over hebben, dan kijken we wel wat het beste is. Wie weet ga ik wel voor de kleine zorgen, maar dat kan ik echt niet alleen hoor. Jij zult toch zelf borstvoeding moeten geven en zo.” Hij had gelijk spijt van die suggestie.

“Wie zegt er dat ik borstvoeding ga geven? Is dat een vanzelfsprekendheid? Is dat beter en waarom? Leer je dat allemaal tijdens die reizen van je.”
‘Dit gaat niet goed’, dacht Herman.
‘Dit gaat helemaal niet goed.’
 “Luister schat, ik moet de klant nog terugbellen, dus wat gaan we doen. Zaken doen of ruzie maken om niks.?”
“Om niks! Noem dit maar niks. Ik snap het wel, dadelijk sta ik er helemaal alleen voor en doe jij lekker helemaal niks. Gaat meneer lekker de hele dag op zijn luie reet zitten. Leuk vooruitzicht.”
En met een klap gooide ze de telefoon op de haak.

Even zat Herman naar het geluid van de neergegooide telefoon te luisteren.
‘Gelukkig, die doet het nog.’
Even spookte het weer door zijn hoofd, hoe moeilijk Anette het had gehad met de geboorte van de oudste. De rillingen liepen hem over de rug, toen hij er weer aan dacht, wat voor taferelen er zich thuis hadden afgespeeld.
De scènes die gemaakt werden over zaken die het kleinste ruzietje niet waard waren.
Maar er was niets aan te doen geweest.
Althans niet door Herman.
Op dat gebied was hij schromelijk in gebreke gebleven en hij nam zich voor, dat nu heel anders aan te pakken.
Hij stond op, liep naar de kamer van Sonja en sloeg zijn armen om haar heen.
Hij voelde hoe Sonja moest huilen.
“Geeft niks schat, ik begrijp het wel. Ook al begrijp ik er niks van, dan is het nog goed. Samen komen we er wel uit en ik beloof je dat we samen voor de kleine gaan zorgen, want ik vind het fantastisch, dat ik weer vader word. Geloof me maar.”
Sonja huilde alleen maar.
“Kom. We gaan naar huis. Laat hier de boel de boel maar. Eveline kan het best wel even alleen af. Jij hebt haar niet voor niets aangenomen. Ik leg het wel even uit.”
Even later zaten ze samen in Herman’s auto en hij reed niet naar huis, maar naar het park vlakbij.

“Een wandelingetje zal je goed doen. Er is ook zo ontzettend veel gebeurd de laatste tijd. En jij hebt alles maar in je eentje opgevangen en opgelost.“
Hij nam haar bij de arm en loodste haar het pad rechts van hen op.
“Hier, deze kant is erg mooi. Straks komen we langs de vijver en daar zit een eend die soms de gekste dingen doet. Dat is lachen joh, dan komt hij ineens naar je toe en doet dan een soort dansje om je voeten heen.”
“Dan wil hij brood, sufferd, dat doet hij alleen maar voor eten.”
Gelukkig lachte ze alweer.
“Fijn dat je dit voor me doet. Ik was niet aardig.”
“Dat klopt, dat was je ook niet, maar ik laat me niet afschrikken door een boze zwangere vrouw. En geloof mij maar, die zijn erg gevaarlijk.”
Ze moesten er samen hard om lachen.
De wandeling deed hen allebei goed, maar toch kon Herman een gevoel van onbehagen niet onderdrukken.
Het kon allemaal wel eens heel lastig gaan worden.
Er moeten nog veel obstakels overwonnen worden.

“Zeg meneer, hebben ze de afvalbakken weggezet?” Herman schrok zich een hoedje, iets zei hem dat hij die stem niet wilde horen, maar het leed was al geleden.
Hij draaide zich om en zijn ergste vrees werd bewaarheid. Hij hoopte dat ze hem niet zou herkennen.
Het mens werd met de dag gekker.
“Hoe bedoelt u?” vroeg Herman om zich heen kijkend naar de afvalbak die hier al jaren scheen te staan.
“Nou, ze hebben ze verplaatst, dan kunnen ze ze niet meer vinden om ze leeg te maken. Er komt niemand om ze te legen. Dat komt omdat ze ze verplaatst hebben. Ik loop hier al een tijdje te wachten, maar ze komen niet en anders komen ze altijd om elf uur.”
Herman keek op zijn horloge.
“Het is pas tien voor elf, dus ze zullen zo wel komen. Wacht u hier maar rustig, dan komt het straks allemaal goed.”
“Ja, maar gisteren kwamen ze ook niet. Ze hebben ze verplaatst, zodat ze ze niet meer kunnen vinden.”
In de war om zich heen kijkend greep de verwarde vrouw Herman ineens bij de arm.
Ze was verbazend sterk.
Indringend keek ze Herman in de ogen en hij zag dat ze hem niet herkende.
Gelukkig.
Dat scheelt weer een stuk.
Voorzichtig probeerde hij uit de strakke greep van de vrouw te komen, maar dat ging niet zo makkelijk als hij dacht.
‘Arm mens,’ dacht hij toen hij zeker wist dat ze hem niet herkende.
‘Wat ben jij gek geworden zeg, hoe lang zou je al niet meer beseffen dat je eens in hoog aanzien stond.’
Herman kon een dwingend opkomend gevoel van afgrijzen nauwelijks onderdrukken.
De rillingen liepen hem weer over de rug als hij aan de scènes dacht toen hij nog met Anette getrouwd was.
De vrouw, Agnes, heette ze, had samen met Anette in verschillende verenigingen gezeten en had veel tijd besteed aan liefdadigheidswerk.
Maar dat was allemaal al lang voorbij.
Eerst hadden ze het niet in de gaten gehad.
De gekste dingen gingen ineens fout en niemand kon er, in het begin, de vinger op leggen waar het probleem precies zat.

Totdat Anette, geheel bij toeval, er bij was toen Agnes voor het eerst haar ware gezicht liet zien.
Vreselijk geschrokken was ze en eerst had ze het nog geloofd ook.
Dat was het enge, dat je zo’n verhaal geloofde, zeker als je de vrouw goed kende en haar al lang, als een degelijke en zeer betrouwbare, vriendin beschouwde.
Het was een staaltje achtervolgingswaanzin van jewelste geweest.
Eerst zou ze gevolgd worden door mensen die door haar ex man waren ingehuurd.
Dat was nog tot daar aan toe.
Iedereen kende haar ex als een beminnelijke man.
Maar de meest beminnelijke mensen bleken achteraf soms ook de gruwelijkste mensen te zijn.
Kijk maar naar seriemoordenaars, daar zie je ook niet altijd gelijk aan dat ze niet deugen, dus dit zou zo maar waar hebben kunnen zijn.

Maar al snel werden de verhalen vreemder en ongeloofwaardiger, tot aan het moment en bij Herman was dat punt maanden eerder bereikt, dan bij de meeste andere vrienden en bekenden, dat iedereen in de gaten had, dat ze langzaamaan gek aan het worden was.

‘Dus hier ben je dan Agnes.’
Herman probeerde nog steeds, vruchteloos, uit haar greep los te komen, ‘Slaap je hier soms ook? Zou me niks verbazen.’
Het was, achteraf gezien, iedereen duidelijk geworden, waarom de echtgenoot van Agnes, zich van haar had laten scheiden.
Waarschijnlijk zou hij nu nog steeds op de een of andere manier voor haar zorgen.
Daar was Herman nu wel van overtuigd.
Gek werd hij van het gezeur van dat idiote mens.
Overal waar hij kwam, was zij er, op de een of andere manier, ook en altijd zeuren en zeiken over achtervolgingen, stalken, bedreigingen en spionage.

Natuurlijk was er allemaal niets van waar.
Het mens was gewoon altijd al gek geweest, maar in het begin had ze het nog aardig weten te verbloemen. Onhoudbaar was ze geworden.
“Mevrouw, wilt u me loslaten, ik kan zo niet verder. Mijn vrouw en ik zijn aan het wandelen en we willen graag verder. Dus als het u blieft, laat u me dan nu los.”
Herman probeerde het eerst vriendelijk, maar wist al dat het moeilijker zou worden.
“Ze kunnen ze niet meer vinden. En ze moeten opgeruimd worden, leeg gemaakt, zodat er weer nieuw afval in kan.”
”Hoe bedoelt u, nieuw?” Sonja bedoelde het alleen maar goed en had verder geen idee wat ze aangericht had. Herman probeerde nog zwakjes.
“Toe mevrouw laat los. We willen nu weg.”
Maar Agnes zag hem niet meer staan.
Zonder hem los te laten begon ze het hele verhaal aan Sonja te vertellen.
“Ja, weet u. Ze volgen me. Al lang hoor. Dat moet van mijn man. Die wil me vermoorden, maar daar krijgt hij de kans niet voor. En ik ben hem te slim af, ziet u. Zelf durft hij het niet hoor. O, nee, dat durft hij niet. Een lafaard is het, een gore grote lafaard. Hij stuurt ze allemaal op mij af, om me in de gaten te houden en als ze de kans schoon zien, dan vermoorden ze me. Dat moet van mijn man weet u.”
Ze knikte naar Sonja, om haar verhaal te onderstrepen.

Sonja stond met grote ogen, als aan de grond genageld, naar Agnes te kijken.
Herman had haar nog nooit zo gezien als nu.
Totaal ontredderd was ze.
Weer probeerde Herman zich uit, de ijzeren greep van Agnes, te ontworstelen, maar ook nu lukte hem dat niet. Opeens was hij het zat.
Op het moment dat Agnes zich samenzweerderig naar Sonja boog om het volgende verhaal, kracht bij te zetten rukte hij zich met een laatste krachtsinspanning los en begon gelijk weg te lopen.
Dit maakte Agnes danig in de war en dat was precies waar Herman op gehoopt had.
Van de verwarring gebruik makend liep hij weg van Agnes, Sonja met zich mee trekkend.
“Let u maar goed op de afvalbakken. Ik geloof dat ik ze al aan zie komen.”
Agnes kromp als door een wesp gestoken ineen en verdween in de struiken.

“Dat mens is gek!”
“Vertel mij wat. Stapelgek is ze en het lijkt alleen maar erger te worden.”
Snel vertelde hij, in het kort, de geschiedenis van Agnes, hoe ze van een gerespecteerd lid van verschillende verenigingen en organisaties, verworden was tot een soort van dorpsgek, die door iedereen uitgekotst werd.
“Toch wel zielig. Moet ze niet geholpen worden? Kun  jij niet iets voor haar doen? Zou goed voor je zijn.”
“Spaar me.” Zei Herman met een van schrik wit weggetrokken gezicht.
“Gek ben ik van dat mens geworden. Ik weet het weer. Mede door dat zeikwijf is mijn eerste huwelijk naar de kloten gegaan. Nou ja, niet helemaal, maar het heeft zeker meegeholpen. Ik was de eerste die het in de gaten had, maar men geloofde mij niet. Dachten dat die idioot van een Herman van Ginderen geen mensenkennis had. Niemand thuis natuurlijk, toen bleek dat ik het als eerste en enige goed en snel door had gehad.”
Sonja keek naar zijn verwilderde gezicht en stelde hem gerust: “Nou ja, het was maar een idee. Je hoeft het niet te doen. Ik zou zo gauw ook niet weten wat jij er aan zou kunnen doen.”
“Geeft niet. Misschien heb je gelijk. Doe ik ook eens een keer iets nuttigs.”
“Doe nou niet zo naar Herman, ik bedoelde het helemaal niet verkeerd.”
Bezorgd keek ze weer naar de man naast haar.
“Weet ik. Maar ik meende het wel. Misschien moet ik er wel wat aan doen en kijken of ik haar zou kunnen helpen. Hoe heette ze ook al weer met haar achternaam?”

In gedachten verzonken liepen ze een tijdje verder.
Zo af en toe keek Herman schichtig achterom, als was hij bang, dat Agnes ineens uit de struiken zou springen, om hem in een wurggreep te vatten en hem de bosjes in te slepen.
God weet wat er dan allemaal zou kunnen gebeuren.

Ze namen de kortste weg naar de uitgang.
“Sorry.” zei hij weemoedig, “Ik had me de wandeling iets anders voorgesteld. Dat idiote wijf ook.”
“Geeft niks joh, ik weet toch dat je het goed bedoelde en ik voel me ook een heel stuk beter. Ik heb jou weer wat beter leren kennen. Dat vind ik het mooist. Doet me eraan herinneren wat voor een bofkont ik ben.”
Ze trok hem strakker tegen zich aan.
Dat beviel Herman wel.
Hij kreeg voorwaar weer zin, maar beheerste zich.
Even geen vleselijke lusten.
Dat had hij zich voorgenomen en hij deed zijn best zich aan zijn gelofte te houden.
Geen seks meer tot een hele tijd na de bevalling.
Ook niet met andere vrouwen.

’s Middags ging Sonja even slapen.
Op de bank in de huiskamer.
Naar bed had ze te veel van het goede gevonden, dat was te ‘zwanger’.
Herman vond het wel best zo.
Hij trok zich terug in zijn atelier en schreef zijn bevindingen van de dag op.
Het werd een lijvig verhaal, hij was er trots op.
‘Op deze manier kom ik alle problemen van vroeger weer tegen. Alleen nu in een nieuw jasje. En sommige zag ik vroeger niet eens als probleem. Dat is het rare. Wat een wereld.’
En weer werd het hem heel duidelijk dat zijn wereld voorgoed veranderd was en dat het nooit meer zo zou worden als het vroeger geweest was.
En voor het eerst was hij zich er heel diep van bewust, dat dat maar goed was ook.
Hij rustte even met zijn hoofd naar achteren in de grote ‘Zorg’, zoals de grote oude ‘Heer Bommel stoelen’ genoemd werden en voelde zich wegzakken in een diepe droom.

Hoofdstuk 29.
Herman droomde dat hij van een paard afviel.
Als in een reflex greep hij om zich heen, maar vond nergens houvast.
Hij zag zichzelf zo helder, dat hij even dacht, dat hij naar een verborgen tweelingbroer zat te kijken.
Weer viel hij van het paard.
Maar nu had hij een harnas aan.
Een glimmend harnas.
Herman kon duidelijk zien dat het een zware last was.
Lang nadenken was niet mogelijk, zoals het een droom betaamt, zat er behoorlijk vaart in.
Een tijdje hing hij langs de zijkant van het paard, met een been nog over het zadel en met een arm nog om de fiere nek, van het galopperende, paard.
Het kon niet uitblijven en het gebeurde ook, hij viel van het paard, maar onmiddellijk zat hij op een mooie fiets, gewoon in burgerkleren.
Al was het wel mode uit het jaar nul, Herman vond zich er maar raar uitzien en begreep er niets van, tot hij een ingeving kreeg, dat het precies leek of hij in zo,n stomme film uit de jaren twintig van de vorige eeuw, door Amsterdam reed, of Den Haag, of Utrecht.

Hij probeerde krampachtig straten en huizen te herkennen, maar het ging echt allemaal te snel.
Hij sprong zowat uit zijn stoel, op het moment dat de fietser bijna tussen een tram en paard en wagen bekneld kwam te zitten, maar alles liep goed af, ook al was het kantje boord. Vervolgens zag hij zichzelf als een soort musketier midden in een zwaardgevecht, vechten om de gunst van een jonge, in het wit geklede  vrouw.

Het zweet brak hem uit, maar het zag er goed uit en als musketier deed Herman het niet slecht.
Na een verwoed gevecht, waarbij beide degenkunstenaars elkaar continu probeerden af te troeven met allerlei schijnaanvallen en afweer manoeuvres, dwong Herman zijn tegenstrever op de knieën.

Ook al had hij gewonnen, toch moest hij afscheid nemen van de jonge vrouw, die met het witte kanten zakdoekje voor haar mond, hevig huilend en knappend van verdriet een eindje achter hem aan wankelde.
Maar de dappere held werd als het ware weggezogen, als was het een scène uit een slechte Sience fiction film van voor de tweede wereldoorlog.

Het zweet stond Herman nog steeds op het voorhoofd, even flitste de vraag door hem heen wat dit te betekenen zou kunnen hebben.
Maar ook nu weer kwam het volgende beeld, of liever gezegd,  scène als uit het niets te voorschijn.
Het leek wel een zeer snel gemonteerde videoclip, waarmee ze een pretentieus modern liedje probeerden te promoten, maar dan met oude, haast middeleeuwse scènes.
Nu reed hij in een kleine zwarte sportwagen, met een bloedgang, een steile berghelling af.
De haarspeldbochten leken steeds korter en gemener te worden en de snelheid nam zienderogen toe, maar toch wist de chauffeur de sportwagen op de weg te houden.
Zeker drie keer ontsnapten auto en chauffeur, aan een wisse ondergang, maar iedere keer scheen een onzichtbare hand de situatie te redden.
Eenmaal beneden kwam onmiddellijk het volgende beeld. Een wandelaar liep op zijn dooie gemakje door prachtige natuur.
Links en rechts omgeven door prachtige bomen, planten en struiken, met hier en daar zichtbaar vogels en kleine knaagdieren, zelfs een adder kroop over de weg voor de wandelaar.
Herman herkende zichzelf als de man in Tiroler kostuum.
Hij scheen volkomen op zijn gemak en had oog voor ieder detail en zelfs de adder scheen hem geen angst in te boezemen, en dat terwijl Herman in zijn echte leven geen liefhebber van slangen was.

Maar nu in deze droom, was de natuur zijn grote vriend en leken ze onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Net op het moment dat Herman zich wat meer op zijn gemak begon te voelen, spoot de droom als in de vijfde versnelling er weer vandoor, hem nu in een kolkende zee werpend.
Huizenhoge golven kwamen van links en rechts en van voor en achter op hem af en leken hem totaal te overspoelen. Maar toch zag hij de man, en nog steeds was hij het zelf, maar nu als een soort standbeeld, rustig blijven staan.
Het scheen hem niet te deren en het verbaasde Herman, dat de man niet in een razende paniek, weg probeerde te vluchten.
In plaats daarvan bleef hij gewoon staan, met de armen links en rechts uitgespreid en het hoofd bijna in de nek, alsof hij zeggen wilde: “Hier ben ik, kom me maar halen. Ik ben er klaar voor.”

Langzaam werd het water om hem heen kalm en gingen de golven liggen.
De zee om hem heen werd kalm en de man bleef staan. Plotseling herkende Herman het beeld.
‘Was dat niet het Christusbeeld, dat op een berg aan de kust in Rio de Janeiro staat? Of was het Buenos Aires?’ Herman wist het niet zeker waar het beeld stond, maar hij wist wel zeker dat het een standbeeld in een Zuid Amerikaans land was, Argentinië of Brazilië, het maakte hem eigenlijk niets uit.
Later had hij opgezocht dat het Christusbeeld in Brazilië staat.

Er begon wat te dagen bij hem en de droom was zo plots als hij gekomen was ook weer verdwenen.
Later wist hij niet meer hoe lang hij zo in de stoel had gezeten, maar hij had zich wel heel erg goed gevoeld.
Het was een rare droom geweest, met beelden die hij nog nooit in zijn droom gezien had, maar toch was het bekend terrein voor hem.
Het was alsof hij het begreep.
Nog dagenlang bleven de beelden uit de droom hem, voor zijn geestesogen, afspelen en steeds weer zag hij dingen die hem op het moment van dromen niet opgevallen waren. Het ging allemaal zo snel, dat het welhaast onmogelijk was om alles te zien.
Maar Herman wist wat de droom betekende.
Ook deze keer schreef hij precies op wat hij zich kon herinneren en voegde de dagen erna de beelden en details toe, die hem later te binnen schoten.

Er waren momenten bij dat hij dacht te zweven, maar naar de grond kijkend zag hij zijn voeten er stevig op staan.
Het leek echt alsof hij zweefde, het leek alsof hij vederlicht was.
Het was een euforisch gevoel en die plegen nooit lang te blijven, maar Herman zou het gevoel nog dagen erna ervaren.

Hoofdstuk 30.
Het was nu wel duidelijk dat Herman een ander mens was geworden.
Zelf voelde hij al een hele tijd dat er beweging in zat, maar ook de mensen om hem heen begonnen stilaan veranderingen aan hem op te merken.
Het ene beviel beter dan het andere.
Sonja kreeg steeds meer het gevoel dat ze alles alleen moest doen.
Op zich vond ze dat niet erg, ze was het immers gewend en het beviel haar prima, maar toch, het voelde nu niet lekker aan.

Vroeger had Herman, in ieder geval, nog interesse getoond en ook al had Sonja dat soms irritant gevonden, het was toch aandacht.
Maar nu scheen het hem niet te raken.
Als Sonja hem bij wilde praten, was hij er met zijn gedachten niet bij, of hij wuifde het gewoon weg, zeggend dat het hem nu niet uitkwam.
Kijk dat was andere koek.
Zo kende Sonja Herman niet.
Dit was nooit de bedoeling geweest, dus moest het wel een keer fout lopen.
Op een, normaal gesproken, gezellige avond, na het eten met een lekker kopje koffie erbij, kwam de bom tot ontploffing.
Kaboem!
Zomaar ineens, bij het tweede slokje.
Herman kon zich dat later nog heel precies herinneren.
Een detail waar hij doorgaans geen oog voor had.
Maar nu was het hem opgevallen.
Geen van beiden wist zich later, de ware aanleiding, nog te herinneren, maar de heftigheid bleef nog lang in huize Van Ginderen door sidderen.

Herman wist zich nog wel te herinneren, dat hij zich in een hoek gedrongen voelde ,waar hij niet thuishoorde, maar er wel in zat en het ergste was, dat hij er met geen mogelijkheid uit kon komen.
Iedere keer als hij iets ter verdediging had geroepen en dacht er aan de linkerkant uit te breken, kreeg hij een volkomen onverwachte stoot links onder de gordel, waardoor hij, naar adem snakkend, weer enige tijd uitgeteld in de touwen hing.

Ook Sonja zou later toegeven, dat ze eigenlijk ook niet meer wist waar het over ging, maar het was zijn eigen schuld, werd hem dan nog even snel meegegeven.
Het ‘Ja maar jij’, ‘als je nou maar een keer’ en ‘waarom ik altijd’ en nog een aantal weinig verheffende kreten vlogen de hele avond driftig over en weer.
Van enige vorm van redelijkheid was, van beide kanten, geen sprake, al moest Sonja erkennen dat ze Herman ook niet de kans gaf om redelijkheid op te bouwen.
Simpel en alleen al door het feit, dat juist dat niet de bedoeling was.
“Ik wilde alleen maar mijn gal spuwen en mijn onzekerheid er uitgooien. Je weet toch hoe emotioneel zwangere vrouwen soms kunnen zijn?”

Herman voelde dat hij maar beter nog even fors op zijn hoede moest zijn.
De ruzie had al weer een paar dagen geleden plaatsgevonden, maar de nasleep was nog steeds aan de gang en het eind van de gevarenzone was nog niet in zicht. “Dat weet ik wel schat, maar er is een grens aan onredelijkheid. Zelfs ik ben kwetsbaar op dat terrein.”
“Kijk zie je, nou doe je het weer.”
Sonja schoot als door een adder gebeten overeind en Herman besefte dat het woordje ‘zelfs’ een buitengewoon onhandige poging was, om zijn eigen kwetsbaarheid aan te geven.
En zie, het tegendeel bleek razendsnel gerealiseerd te zijn.

“Doe niet zo vreselijk neerbuigend. Alsof jij kwetsbaar bent. Ben jij zwanger of ik. Dat doe je nou altijd. Dan denk ik dat je het begrepen hebt en dan zeg je weer zo iets lulligs. Wat ben je toch een lompe hond.”
Al die tijd had Herman, naar lucht happend, geprobeerd om zijn fout te herstellen, maar het leed was schoon geleden. Hij besefte dat iedere poging, zichzelf uit het moeras te redden, er een was, die hem juist dieper in dat moeras deed zinken.
“Ja maar schat, zo bedoel ik het toch niet. Ik wil alleen maar aangeven dat je mij ook diep geraakt hebt met de dingen die je mij verweet?”
“Dat is heel anders, dat weet je best. Ik moest mezelf verdedigen, omdat jij ineens heel anders, heel afwezig ging doen. Waarom begrijp je dat nou niet?”

En weer hing Herman uitgeteld in de touwen.
Hoe moest hij zich hier uit zien te redden?
Telkens als hij dacht, dat hij haar begreep en de juiste snaar dacht te raken, pakte zij razendsnel een ander instrument met een andere stemming, waardoor hij weer gruwelijk mistastte.
Herman werd er moedeloos van.
Hij gaf zich gewonnen: “Zeg het maar schat. Zeg maar wat je wilt.”
Hij spreidde zij armen naar links en rechts als in een hopeloos gebaar van onmacht en overgave, “Moet ik weg? Wil jij weg? Zeg maar wat ik moet doen, want ik weet het niet meer. Alles wat ik doe of probeer, vat jij op een totaal andere wijze op en daar kan ik me niet tegen verweren. En ik begrijp best dat dat ook jou bedoeling niet is, maar ik voel me machteloos. Zeg het maar, wat wil je dat ik doe?”

Kennelijk was dat de juiste snaar, op het goede instrument en op de juiste wijze bespeeld, want Sonja bleef stil.
Het leek een uur te duren voor ze weer sprak.
“Ik wil helemaal niets van je”, ze stond er uiterst fragiel en kwetsbaar bij, “alleen dat je van me houdt en dat je zo af en toe een beetje aandacht voor me hebt.”
Herman wilde ‘is dat alles, had je daar nou zoveel herrie over moeten maken’ zeggen, maar wist het nog net in te slikken.

In plaats daarvan liep hij naar Sonja toe en sloot haar in zijn lange, machtige armen en drukte haar liefdevol tegen zich aan.
Als in een soort ouderwets mechanisme begon hij zachtjes heen en weer te schommelen, Sonja aldus wiegend te sussen, dat had hij bij zijn kinderen, toen ze nog klein waren en nog bij hem woonden, ook altijd gedaan en het had net als nu, altijd gewerkt.

Hij voelde haar langzaam ontspannen.
Op dat moment begreep hij, waarom ze zo kwaad was geweest, want dit had hij natuurlijk veel meer en vaker moeten doen.
Voor de verandering had hij bijna niet van Sonja af kunnen blijven, dus wat dat betreft begreep hij wel, dat ze onzeker was geworden.
Al was dat voor Herman niet nodig geweest, want hij was juist meer van haar gaan  houden.
Hij was haar meer gaan waarderen en vooral respecteren. Iets wat hij voor die tijd, eigenlijk nooit deed, althans niet op die manier.
Een hele poos stonden ze zo in de keuken.

Herman verbrak als eerste de aangename stilte: “Zal ik iets lekkers voor je klaarmaken? Zeg maar wat je wilt.”
Hij gaf haar een tedere kus op haar voorhoofd.
Sonja liet zich nog even heerlijk heen en weer wiegen.
“Zul je dit ook bij onze kinderen doen, als ze dat nodig hebben?”
Ze schurkte zich nog eens behaaglijk tegen Herman aan en drukte haar neus tegen zijn stropdas en kuste hem teder. Herman voelde het dwars door zijn stropdas heen.

“Natuurlijk zal ik dat doen, ik kan niet anders en zo is het ook altijd goed geweest. Het kwam altijd precies op het juiste moment. Meer uit een soort onhandigheid dan dat het bewust gebeurde.”
“Houden zo. Dan blijft het altijd goed. Als je erbij nadenkt werkt het niet. Dat voelen kinderen altijd haarfijn aan.”
“En zwangere vrouwen.”
Sonja keek hem aan en zei quasi verbolgen: “Verpest het nou niet met domme grootspraak.”
Ze kuste hem vluchtig op zijn lippen, maakte zich voorzichtig uit zijn omstrengeling los en liep naar het aanrecht.
“Wil je me hier of boven?”
“Ik wil alleen maar naar je kijken.”
Sonja liep naar hem toe en sloeg haar armen hulpeloos om zijn nek: “Dat bedoel ik nou lieverd. Vroeger en dat is nog niet eens zo lang geleden, had je me amper uitgekleed en nu wil je alleen maar naar me kijken. Wat moet ik daar nou mee?”
Herman duwde haar hoofd iets naar achteren en zei: “Ik zou er maar aan wennen en van genieten, want ik hou verschrikkelijk veel van je.”
Hij liep naar het keukenkastje waar de koffie stond, nam de bus, draaide zich naar haar om en hield de bus omhoog.
“Jij ook een. Een kleintje?”

“O.k. een kleintje dan.”
Herman zette snel en behendig twee kleine kopjes koffie, terwijl hij schalks opmerkte: “Trouwens dat aanrecht loopt niet weg, daar kunnen we nog genoeg van genieten.”
Een klein schalks en vertrouwelijk knipoogje vergezelde zijn woorden naar Sonja.

Hoofdstuk 31.
Die avond zwegen ze beiden hoofdzakelijk en ieder zonk weg in de eigen gedachten.
Beiden genoten ze van de serene vrede, die over hen en hun huis was neergedaald.
Sonja had al een tijdje geleden besloten, geen alcohol meer te drinken, zo lang ze in verwachting was, en het eenmaal geboren kind de borst gaf.
Speciaal voor haar had Herman in een gezondheidswinkel heerlijke verse vruchtensappen gekocht.
Hij kon er overigens maar slecht aan wennen dat die zogenaamde gezondheidswinkels die biologisch verantwoorde producten verkochten, er meestal zo ongezond uitzagen.

Er hing bijna altijd een vooroorlogse sfeer, die je normaal gesproken alleen nog maar in het Openlucht Museum en in de wat trager op gang komende gebieden van voormalig Oostbloklanden kon vinden.
Daar had je nog situaties van vroeger waarbij je dacht: “O, ja, zo was dat vroeger. Of: “Dat dat toen zo mocht? Nu zou de keuringsdienst van waren ogenblikkelijk de deuren sluiten.”

Maar goed, Herman was ervan overtuigd, dat het goede spullen waren, dus overwon hij zich en stapte die winkels binnen.
Het verwonderde hem steeds vaker, dat de andere klanten er over het algemeen heel normaal uitzagen en niet, zoals het stereotype beeld, dat hij van dergelijke mensen gehad had, alsof ze zojuist uit hun ondergrondse holen waren gekropen om in de verderfelijke maatschappij, toch nog iets te zoeken wat ze gebruiken konden.

Steeds vaker geneerde Herman zich voor het feit dat hij altijd zo in hokjes had gedacht.
Maar daar ontkom je bijna niet aan, hij merkte het zelf ook. Bijvoorbeeld met zijn vrienden op de club. Het werd hem verweten dat hij steeds minder kwam en ze vroegen zich af of hij nog wel de tijger was die hij altijd geweest was.
Als Herman hen dan vertelde waar hij mee bezig was en wat hij allemaal gelezen had, dan deinsden ze achteruit, alsof hij ineens een besmettelijke ziekte onder de leden had. Steevast werd er dan een grove opmerking geplaatst en sloegen ze hem amicaal op de schouder, met de mededeling dat het straks allemaal wel weer normaal zou worden, als hij weer vader was geworden.
‘Het schijnt bij oudere vaders te horen, die een tweede leg met hun derde kippetje beginnen.’
Gevolgd door een bulderend gelach, waarna een rondje besteld werd.
Herman had daar vroeger driftig aan meegedaan en er zelfs vaak het voortouw bij genomen, maar moest er steeds vaker van kotsen.
Laatst vertelde hij aan zijn vrienden, dat er een interessante lezing was in ‘Shangri-la’, Herman’s favoriete nieuwe boekwinkel, maar op zijn uitnodiging werd weer heel flauw gereageerd en uiteindelijk kwam er niemand opdagen.
Later toen hij een van zijn vrienden in de stad tegenkwam, waarschuwde die Herman dat er over hem gesproken werd en dat zijn vrienden zich zorgen maakten en dat ze bang waren dat hij aan het doordraaien was.

“We bedoelen het goed Herman, ouwe jongen, dat begrijp je, maar als jij met die verhalen doorgaat, raak je je maten kwijt weet je. Ze begrijpen het niet. Begrijp me goed, ik interesseer me ook wel voor die zaken, maar de jongens vinden het gezwets. Geite-wollen-sokken-gebrei, weet je wel. Ik heb ze al een paar keer gezegd dat ze zich geen zorgen om je hoeven te maken, maar dan moet je wel snel weer op aarde terugkomen jongen. We missen je.”
En met een bemoedigende klap op zijn schouders was zijn bezorgde vriend doorgelopen naar een bekende, waar hij nog even wat zaakjes mee door wilde nemen: “We horen hè?”
En weg was hij.

De hele avond spookte die vluchtige ontmoeting doordringend door zijn hoofd en ‘s nachts droomde hij er heftig van.
Zinderende beelden variërend van heksentribunalen tot aan verbranding en verbanning aan toe.
Het ene moment was Herman een strenge inquisiteur, die de verdachte heks ter brandstapel veroordeelde, terwijl hij direct daarop zelf in de boeien geslagen werd en met hete brandmerken tot bekentenis en bekering aangespoord werd. Dan weer een vurig pleitbezorger, voor de gelijkwaardigheid van man en vrouw en daaropvolgend een agressor tegen stemrecht voor vrouwen.

Badend in het zweet, werd hij de volgende morgen wakker en zag op de wekker dat het pas vijf uur was.
Kreunend van ellende en gebroken door de heftigheid van het dromen, liet hij zich weer terug in de kussens vallen. Maar wat hij ook probeerde, het lukte hem niet de dromen van zich af te schudden.
Iedere keer als hij zijn ogen sloot, om nog een beetje te kunnen slapen, drongen de gruwelijkheden zich weer aan hem op.
Het leek wel of het steeds heftiger werd en na een paar minuten draaien en woelen, besloot hij dat het geen zin had en stapte hij uit bed.
Met een duizelend hoofd, liep hij onvast naar zijn studeerkamer en liet zich in zijn comfortabele fauteuil zakken.
Haast in trance klapte hij automatisch zijn schrijfblad over zijn schoot, nam pen en papier en begon te schrijven.

Aan een stuk door vloog zijn hand, met pen en al, over het papier, letter voor letter, woord voor woord.
Hij scheen nauwelijks na te hoeven denken.
Toen hij klaar was, met zijn dromen te noteren, viel hij vermoeid in zijn stoel in slaap.

Rond tien uur, wekte Sonja hem liefdevol, door haar volle lippen zachtjes op zijn voorhoofd te drukken.
Herman ontwaakte met een wolk Sonja in zijn reukzintuigen en hij voelde zich helemaal gelukkig.
Na het schrijven had hij alleen maar vredig gedroomd van een prachtige vrouw die in amazonezit op een indrukwekkend grote schimmel, door een haast hemels landschap galoppeerde.
Ze reed de opkomende zon tegemoet en haar los golvende haren zweefden als een overwinningsgolf achter haar aan. Een en al zachtheid en kracht uitstralend.

Herman schreef deze droom ook op, al wist hij dat hij dit beeld nooit zou vergeten, het was voor hem het moment waarop het hem duidelijk werd waarom vrouwen vanuit hun vrouwelijkheid zo ontzettend sterk waren.

Hoofdstuk 32.
Herman had zijn ballen zwaar in de broek hangen.
Hoe lang had hij al geen seks meer gehad?
Hij had geen idee, probeerde wel in zijn geheugen te graven, maar vond het te banaal.
De afgelopen maanden waren omgevlogen en hij dacht na aan de begeerte die hij voelde voor Colette en voor Sonja. Mijn god, wat was hij geil geweest.
Kon van beide vrouwen niet afblijven.
Hel was, alsof het nu pas tot hem doordrong, wat voor een leven hij geleefd had.
Herman voelde zijn wangen kleuren, en dat was lang geleden zeg.

Schichtig om zich heen kijkend of niemand het zag, dook hij snel met zijn hoofd in de menukaart voor hem.
Bijna gelijk vroeg de serveerster of ze iets voor hem kon betekenen.
Nog in de menukaart verdiept, hoopte Herman dat ze niet knap was en zijn lusten, alleen al daarom, tot het kookpunt zou laten borrelen.
 “Om te beginnen een cappuccino, graag. Ik kijk nog even verder.”
“O.k. cappuccino komt eraan. Kijkt u rustig even verder.” Terwijl ze zich omdraaide, zag Herman dat ze zo rond de dertig moest zijn en hem een paar maanden geleden het verstand beslist nog had doen laten verstommen.

‘Niet dat dat zo moeilijk zou zijn geweest.’
Dacht hij cynisch, ‘want veel verstand zal het niet geweest zijn.’
Terwijl ze weg beende, keek hij geroutineerd naar haar mooie benen.
‘Niet te geloven zeg, ze heeft van die geile naden over haar kuiten lopen.’
Hoe het kwam, kwam het, maar hij had daar altijd een groot zwak voor gehad.
Het zal wel gekomen zijn omdat Herman, als kind, vaak op de grond spelend, met de genylonde benen van de vriendinnen van zijn moeder geconfronteerd was.

Uiteraard allemaal met de naad onberispelijk over de kuiten en de voeten vaak in pumps, met hoge hakken gestoken.
‘In Amerika had je vroeger een geweldige tekenaar, die altijd van die mooie pin ups tekende in de Playboy of zoiets.
Het waren van die gelikte tekeningen.
Wespentaille, mooie wulpse mond en weelderige bos haar, niet al te veel kleren aan en dan, die prachtige in nylons met naad gehulde benen, en inderdaad de voeten in van die prachtige rode pumps met hoge naaldhakken. Dat ze erop konden lopen? Hoe heette die man ook alweer. Bij De Slegte had hij nog wel eens zo’n mooi boek van de man in handen gehad. Vargas, was de naam geloof ik.’

Zo probeerde hij zijn aandacht van de serveerster af te leiden, maar tevergeefs.
Daar had je haar al met de bestelling.
Lichtjes vooroverbuigend, Herman aldus een mooi uitzicht op haar boezem gunnend, zette ze een vers dampende kop  cappuccino voor hem neer.
“Alstublieft meneer, hebt u al een keus kunnen maken? Of kijkt u nog even verder.”
Herman verdronk onmiddellijk in haar vriendelijke glimlach.

“Eh, ik kijk nog even verder. Dank je wel.”
Snel dook hij weer in de menukaart, die niet bijster interessant was.
In het hele assortiment bittergarnituren, had hij tegenwoordig helemaal geen zin meer, en de keus uit broodjes deed ook geen Pavlov-gevoelens bij hem opkomen.
Nee, dan de serveerster.
‘Niet doen lul. Niet weer zo’n jong mokkel versieren, je lijkt wel gek. Dacht je er lekker van af te zijn en nou sta je op het punt om weer een klassieke fout te begaan.’
Maar het kwaad was reeds geschied.
Herman had toch een broodje besteld en nog een cappuccino en nog een en was met haar aan de praat geraakt.
Nadat ze klaar was, reed Herman met haar naar een hotel. Hij was weer voor de bijl gegaan.

De seks had die avond niet veel voorgesteld.
Esther was moe geweest van een lange dag hard werken en ze waren veel te snel klaar gekomen, dat wil zeggen Herman.
Esther had snel gedaan alsof en de slaap had hen beiden snel in haar greep.

De volgende ochtend waren ze een beetje nerveus wakker geworden.
Kennelijk hadden ze dezelfde gedachten, want ze spraken met geen woord, over wat de vorige avond geen succes was geweest.
Want ze maakten er, ieder voor zich, voor allebei een succes van.
Herman had tevreden in zichzelf gegromd. ‘Ik kan het gelukkig nog.’

Elkaar zo af en toe een beetje slinks aankijkend, douchten ze en poetsten de tanden met de, haastig gekochte, tandenborstels.
Herman kreeg meer en meer respect voor de serveerster. Ze had een pezig lijf, je kon zien dat ze al een paar moeilijke relaties achter de rug had.
Natuurlijk wist hij dat niet zeker, maar zijn gevoel liet hem tegenwoordig eigenlijk nooit in de steek.
Hij besloot er niet naar te vragen en Esther begon er zelf ook niet over.
Bij het ontbijt dronken ze allebei grote koppen koffie.
In gedachten verzonken genoten ze van hun broodjes, hij met ei, zij met diverse jams.
‘We lijken wel getrouwd.’ dacht Herman bij het derde kopje koffie.
Hij keek Esther aan en zag dat het goed was, ze zat rustig en tevreden van een beschuitje met abrikozenjam te genieten.

Daar ging de telefoon.
Esther nam hem uit haar tasje, keek of ze het nummer herkende en besloot niet op te nemen.
Na een tijdje stopte de oproep en weer even later volgde een apart melodietje ten teken dat er een SMS bericht binnen gekomen was.
Terwijl ze het berichtje las, zag Herman, dat zijn verovering toch wel een stukje ouder dan zijn andere veroveringen was.
Esther had gisteren ergens midden dertig geleken, maar daar twijfelde Herman nu toch aan.
Aan de lijnen in haar gezicht, kon hij duidelijk zien, dat haar leven inderdaad niet makkelijk geweest was.
Opeens merkte hij dat hij verliefd was geworden op de mooie lijnen in haar gezicht.
‘Vrouwen boven de dertig, zonder tekening in hun gezicht, hebben niets mee gemaakt.‘
Hij schrok van zichzelf.
Dit soort gedachten had hij nooit gehad, hij had er nooit veel aandacht aan besteed, het ging om het veroveren en seks en meer niet.
Geen psychologische analyse van karakter en wel of niet zwaar leven, gewoon inpalmen en naar bed.
Hij voelde het nu ook, hij was veranderd.
“Ze hebben me thuis gemist.”
Cynisch stopte ze haar mobieltje terug in de tas.
Nam kalm haar glas sinaasappelsap en nipte er even van, Herman onderzoekend aankijkend.”
Hij zat nog in zijn eigen gedachten, maar scheen daar een vriendelijk gezicht bij te trekken.
“Je bent lief.”
Ze zei het met zachte stem en Herman was er totaal niet op voorbereid geweest.
Hij keek haar even onderzoekend aan.
“Je hoeft niet bang te zijn dat ik iets van je wil hoor. Dat zal ik je niet aandoen. Met mannen heb ik nooit geluk gehad, daarom dacht ik gisteravond toen ik jou zag. Laat dit nou eens een aardige vent zijn. En geloof me. Je bent een erg aardige vent. En ik kan het weten, want daar zijn er niet zoveel van.”

Weer nam ze een slokje sap, Herman onderwijl met grote ogen aankijkend.
Hij zat daar nog steeds, met een innig vriendelijke glimlach om de mond.
Een beetje onhandig stamelde hij: “Nou dat vind ik een mooi compliment. Dank je.”
“Als ik niet zeker wist dat je thuis vast een lieve vrouw hebt zitten, dan maakte ik echt werk van je. Snap je.”
Weer nipte ze aan haar glas sinaasappelsap, “maar ik begrijp best dat je weer even in de oude val trapte. Ik zag het al toen je binnenkwam weet je. Je zag er verwilderd uit. Ik noem dat ‘de ballen zwaar in de broek hebben hangen.’

Vraag me niet hoe het komt, maar ik schijn dat al op een kilometer afstand te zien. Ik vraag het wel eens aan mijn zuster, maar die kijkt me dan zo dom en leeg aan, dat ik het daar maar bij laat. Ook mijn vriendinnen zien het niet, maar ik wel. En soms ga ik erin mee. Bij dat soort gevallen stelt de seks in eerste instantie niks voor. Veel te geil, dus veel te snel klaar. Maar later als we beiden tot rust gekomen zijn dan maken we het meestal wel weer goed. Ook lang niet altijd hoor, het gebeurt dat ze dan snel weer weggaan, dat is zo frustrerend weet je wel, dan voel ik me echt gebruikt. Klote is dat. Dan besluit ik er niet meer in te trappen. Totdat jij de zaak binnen kwam.”

Ze keek werktuiglijk om zich heen of er gerookt mocht worden, automatisch nam ze haar pakje shag uit haar tasje en begon te rollen.
Herman keek er gebiologeerd naar.
Sonja en hij rookten geen van tweeën, hij had vroeger als een ketter gerookt, maar was in zijn eerste huwelijk al gestopt.
Op de een of andere manier, was hij blij dat Esther een shaggie zat te draaien en hij genoot, op voorhand al, dat ze hem aan zou steken en zou gaan roken.

‘Als ze hem maar met een lucifer aan steekt.’
Dacht hij hongerig, dat vond hij zo lekker ruiken.
Dat deed ze.
En zo zaten ze een tijdje zwijgend en genietend tegenover elkaar, allebei in hun eigen gedachten verdwaald.
Herman zag dat Esther met diepe rimpels in haar voorhoofd een aantal “Snelle Henkies” voorbij zag trekken.
Even schrok ze uit haar gedachten en keek Herman diep aan, haar gezicht klaarde zienderogen op.
Hoewel het totaal de bedoeling niet was, gingen ze weer terug naar hun kamer en gaven zich weer aan elkaar over. Allebei in de hoop op een goede herinnering.
Voor allebei.
Ook dat was nieuw voor hen.

Hoofdstuk 33.
De dagen erna had Herman veel aan Esther lopen denken. Toen hij thuiskwam had Sonja hem gelijk zwijgend onder de douche gezet.
Toen hij later in zijn badjas de keuken in kwam, schonk ze net een dampende kop koffie in.
Herman keek haar met grote verwilderde ogen aan en wilde wat zeggen.
“Zeg maar niets. Het zal wel nodig geweest zijn. Oude gewoontes steken zo af en toe de kop op. Ik hoop dat het niet weer gebeurt.”

Herman voelde zich tot diep achter de oren kleuren en greep met beide handen de grote kop hete koffie beet. Enigszins beschaamd, maar ook een klein beetje opgelucht, de damp wegblazend.
“Ik heb geen idee of het nooit weer gebeurt. Dat kan ik je niet beloven. Ik doe het nu in ieder geval niet meer expres. Ga er niet meer voor op jacht.”
Boven de kop koffie uit keek hij Sonja schuldig en bewust aan.
“Ik kwam toevallig een vrouw tegen die de signalen herkende en besloot er gebruik van te maken.”
Sonja lachte een beetje schamper: “Ook nu weer heb je het niet zelf in handen. Vrouwen hebben jou helemaal in de tang. Vraag jij jezelf nooit eens af hoe dat komt?” “Regelmatig. Maar ik heb geen idee. Ik weet het niet. ‘T is gewoon zo.”
Ze lachten samen even, het werkte bevrijdend.
“Het voordeel is, dat ik me er nu van bewust ben, dat ik het zelf niet in de hand heb. Bij jou niet, bij Colette niet, bij mijn beide exen niet en bij de vrouw gisteravond ook niet. We waren samen trieste gevallen. Ik hoop dat ze er niet depressief van wordt. Ze heeft niet zo’n geluk met mannen zei ze.”
“Behalve dan met jou.”
Hoewel het niet haar bedoeling was, klonk het toch bitter.

De volgende dagen, sloofde Herman zich uit, om het Sonja naar het zin te maken.
Iets dat hij beter niet kon doen, want het viel totaal verkeerd. Dus besloot hij al snel, om zich zo stil en klein mogelijk te houden en verbleef zodoende veel in zijn werkkamer.
Wat hij ook probeerde tijdens het mediteren, Esther dook steeds weer in zijn gedachtewereld op.
Ze bewoog haar mond alsof ze hem iets wilde zeggen, maar hij hoorde geen geluid.
Hij probeerde allerlei technieken om er toch achter te komen, wat ze hem wilde zeggen, maar het lukte niet. Uiteindelijk liet hij het los en haar beeld verdween.
Althans haar gezicht, nu zag hij constant haar benen met nylons met de naad over de kuiten en de voeten in hoge naaldhakken.
Echt ontspannen deed het hem niet.

Sonja had er niet meer over gesproken, maar er kennelijk wel veel over nagedacht.
En ze had een beslissing genomen.
Het kwam, ondanks alles, voor Herman toch als een donderslag bij heldere hemel.
“Ik wil dat je weggaat. Ik vertrouw je niet meer.”
Sonja was koel helder en zeer zakelijk geweest.
“Dat met Colette, dat was misschien wel toeval, daar kan ik niet zoveel over zeggen. Maar dit wat je me nu flikt, dat is geen toeval meer. Dat is pure lust. Eigenlijk walg ik er van. Maar goed. Ik begrijp dat je niet in een keer kunt veranderen en misschien wil je dat ook helemaal niet.”

Als versteend had Herman Sonja aangekeken, terwijl ze hem zo rustig mogelijk, de waarheid had verteld.
Een tijd lang zeiden ze beiden niets.
Sonja had gezegd wat ze zeggen wilde en Herman was met stomheid geslagen en wist niets zinnigs te zeggen en wist dat hij dus beter zijn mond kon houden.
Maar aan de andere kant wist hij ook, dat er snel wel een verhaal van zijn kant moest komen, anders waren de rapen helemaal gaar.

In groeiende paniek zocht hij naar woorden.
Hij vond ze niet en stamelde toen zachtjes: “Ik weet niet wat ik nu moet zeggen.”
Een hele foute tekst, maar hij wist echt niet beter.
Sonja keek hem vernietigend aan.
Herman herkende deze blik uit de vergaderingen, die ze met klanten hadden en de onderhandelaars blijk gaven dat ze haar niet voor vol zagen.
Herman wist precies hoe fout dat was en wat er dan ging gebeuren.
En nu stond hij zelf aan de verkeerde kant van de lijn.
“Ik wil je wel een kans geven, maar je moet wel een tijdje weg. Ik zorg er zelf wel voor dat de geboorte goed verloopt, daar heb ik jou toch niet bij nodig. Ik weet ook dat je verschrikkelijk graag bij de geboorte wilt zijn, dus beschouw het als een straf. Als de prijs die je moet betalen voor je domme dierlijke gedrag.”


Een paar uur later, verliet Herman, als een geslagen hond zijn eigen huis.
In iedere hand een grote koffer.
Hij laadde ze achter in de Mercedes, keerde terug om nog twee kleinere koffertjes te pakken en zette die naast de twee grote.
Voor hij instapte draaide hij zich nog een keer om, als hoopte hij op een groot wonder van genade.
Maar hij keek naar een engel der wrake en daar werd hij niet vrolijker van.
“Bel je me als ik terug kan komen?”

Het klonk zo ontzettend zielig, dat Sonja moeite moest doen om hem niet gelijk weer binnen te laten, maar ze rechtte haar rug en zei: “Dat zal nog wel even duren denk ik.”
“O.”
Was alles dat Herman nog uit kon brengen.
Hij stapte gebroken in zijn auto, startte de motor, keek nog een keer verwachtingsvol, maar vruchteloos naar Sonja en reed langzaam weg.
Hij zwaaide zwakjes naar haar en ze beantwoorde het met een korte zwaai.

Herman had totaal geen idee wat hij moest doen, laat staan waar hij naar toe moest.
Naar zijn vrienden had geen zin, want die begrepen hem niet meer, Liz was te vroeg en naar Anette durfde hij niet. Na een halve dag doelloos rond gereden te hebben, besloot hij naar hetzelfde hotel te gaan waar hij altijd met zijn ‘one night stands’ heen ging.
Daar keken ze vreemd op dat hij alleen was.
Gelukkig was de receptioniste discreet en verstandig genoeg om net te doen of haar neus bloedde en hij schreef zich voor onbepaalde tijd in.

Hij koos een rustige kamer, niet te ver van de lounge en de eetzaal verwijderd.
Langzaam kwam hij een beetje tot rust, bracht zijn koffers naar zijn kamer, keek onderzoekend in het rond en zag voor het eerst dat het eigenlijk best wel ruime kamers waren, met een degelijke inrichting.
Sfeervol wilde hij niet zeggen, maar het kon er mee door. Toen hij naar het tweepersoons bed keek vond hij het toch wel erg groot, zo helemaal alleen voor hem.
Hij moest zowaar een beetje grinniken en liet zich languit op het grote bed vallen.
Hij was zich ervan bewust dat hij alleen was.
Heel erg alleen.

Na een tijdje naar het plafond gestaard te hebben, dat een beetje roomkleurig van tint was, met een beetje korrelige structuur, besloot Herman dat hij het hier best aangenaam vond.
Hij besloot dat hij het hier wel even vol zou kunnen houden. Alweer een beetje opgemonterd, liep hij naar de receptie en kocht een krant.
In de bar liet hij zich, in een grote leren fauteuil, naast de nep open haard zakken, bestelde een grote cognac en begon te lezen.

Er bleek een goeroe in de stad te zijn en die zou meerdere lezingen geven en iets dat op een soort workshop leek. Herman legde zijn krant neer, nam een slok cognac, rilde een beetje van de kracht en besloot naar een van die bijeenkomsten te gaan.
Hij keek op de klok en zag dat hij dat nog net zou kunnen halen.
Een kwartiertje later was hij op weg.

De goeroe hield zijn bijeenkomst in een zaaltje achter de winkel van Shangri La.
De zaal was eigenlijk vol, maar omdat Herman de laatste tijd voor een flink bedrag aan boeken, CD’s en ander Shangri la materiaal had aangeschaft en in die tijd een plezierige band met de eigenaar en het personeel had opgebouwd, mocht hij er toch nog in.
Hij betaalde en liep snel naar het zaaltje en vond het een beetje sfeerloos en kil, maar later bedacht hij zich dat dat misschien juist wel goed was, om de avond zich zelf te laten inkleuren.

Hij ging niet helemaal vooraan zitten, maar koos een plaatsje, net achter het midden aan de zijkant.
Zo viel hij niet zo op en zat ook niemand, met zijn grote lichaam, in de weg.
Aftastend keek hij om zich heen en zag dat de meesten vol verwachting waren van wat er zou komen.
Een aantal vond hij zelfs buitengewoon aanstellerig.
En van een paar van de aanwezigen, was hij bijna zeker, dat ze zouden proberen in een goed blaadje bij de goeroe te komen.
Herman voelde een zeker gevoel van afkeer in zijn maag opwellen. Maar hij besloot te blijven en de avond te ondergaan.

De goeroe had zich niet in het bijzonder voorbereidt, het moment bepaald wat het wordt.
Wat er dus op neer kwam dat invulling voornamelijk van de aanwezigen moest komen.

Herman had even spijt dat hij gegaan was, maar al snel veranderde hij van mening.
Uitgerekend een van de aanstellers/sters vroeg waarom mensen, ondanks dat ze beter wisten, toch iedere keer weer dezelfde fouten maakten.

De goeroe hoorde de vraag glimlachend aan en keek de zaal rond.
Herman had het idee, dat hij hem wat langer aankeek dan de rest, maar dat kon maar een idee zijn.
De goeroe begon te vertellen dat zolang men niet leerde van oude fouten en gewoontes, men iedere keer weer diezelfde fouten zou blijven maken.
Dat heeft alles met karma te maken.
Zo sprak de goeroe.

“Maak daar geen problemen van, ieder mens maakt fouten en juist diegenen, die zelf het meest in de ontkenning zitten, rekenen de ander hun fouten zwaar aan.”
De goeroe pauzeerde even en keek de zaal rond en vervolgde zijn verhaal.
“Zij die zich bewust zijn van hun eigen probleemsituaties, proberen juist anderen te helpen. Omdat ze weten dat ook zij het moeilijk hebben met de eigen problemen.”

Er kwam weer een vraag uit het publiek.
“Waarom blijven mensen zo lang bij elkaar terwijl je toch echt kunt zien dat ze ongelukkig zijn?”
Herman had stellig het vermoeden dat de vrouw het over haar eigen huwelijk had.
Ze zag er afgetobd en vermoeid uit.
Gespannen wachtte het antwoord van de goeroe af.

Dat antwoord kwam gelijk en even helder als de vorige woorden.
Hij maakte zich niet druk of zijn woorden pijn deden of iemand kwetsten.
Zijn woorden sprak hij recht uit zijn hart.

“Wel mevrouw,” hij keek haar vriendelijk aan, “het huwelijk is een van die instrumenten die het opperwezen gecreëerd heeft, opdat mensen de kansen zouden nemen om juist van die problemen af te komen.”
De vrouw had op een ander antwoord gehoopt.
“Mensen blijven te lang bij elkaar vanwege allerlei redenen.
Dat kan schaamte zijn dat hun mooie huwelijk mislukt is, maar het kan ook liefde zijn. Liefde om er toch wat van te maken. En het is allebei goed. Er is geen reden om langer bij elkaar te blijven dan gewenst is. Als er een is, die niet het idee heeft dat er iets niet goed is, dan kan die ander misschien beter iets anders zoeken. Maar uit liefde bij elkaar blijven heeft wel iets moois, alsof beide partijen weten dat het goed is en dat de problemen overwonnen kunnen worden.”

De vraagstelster leek het een beetje te begrijpen.
“Kijk!,” sprak de goeroe verder, “om precies de tegenovergestelde reden gaan mensen juist sneller bij elkaar weg. In de hoop, misschien wel zekerheid, dat de volgende relatie beter wordt. Maar hoe vaan zien we dat mensen die hun problemen nog niet uitgewerkt hebben, meer met iemand samen gaan en er achter komen dat ze weer precies hetzelfde meemaken. En dan gaan ze weer uit elkaar. Om dan weer iets nieuws te beginnen met hetzelfde resultaat. In andere verpakking. Ander kleurtje haar, maar dezelfde streken. Over en weer. …”

Herman begreep helemaal wat hij bedoelde.
Hoeveel vouwen had hij al geprobeerd?
En met hoeveel gebeurde weer precies hetzelfde gelazer?
‘Iedere keer.’
Hoorde hij zichzelf denken.
‘Maar die problemen breng ik mee. Het zijn mijn problemen. En ik kom steeds weer in dezelfde situaties terecht, waar ik weer dezelfde fouten maak, als de keren daarvoor.’


En zo sprak de goeroe die avond zijn wijze woorden.
Vele wijze woorden.
Ze waren zo wijs, dat Herman zijn aandacht goed erbij moest houden, want anders mis je de helft.

Herman was er niet zo zeker van of hij alles wel begrepen had.
Maar wat hij wel begrepen had, was dat het probleem, in zijn geval, Herman heette.
Voor Herman waren het dus wijze, woorden.
Wat een ander er ook van vond.
Herman was een opening in de muur van zijn eigen probleem geboden.
De goeroe had hem de ogen helemaal geopend.
Hij wist het al wel een tijdje, maar nu wist hij het zeker.
Als hij een gezonde relatie met een vrouw wilde, dan was het zaak om eerst zijn eigen rotzooi op te ruimen.

Alles bij elkaar een mooie dag.
Vanochtend nog de deur uitgezet.
Nota bene zijn eigen deur.
En nu vanavond al een ontmoeting gehad die hem zijn leven verder in zou duwen.

Vanaf nu zou hij zijn leven vullen, met zijn eigen problemen op lossen.
Aan het eind van de avond had hij, van een van de toehoorders, een kaartje gekregen van iemand die hem verder zou kunnen helpen.
Het was het kaartje van zijn therapeute.
Hij was al begonnen met opruimen.
En zou daar ook mee doorgaan.

Eenmaal weer buiten besloot Herman nog ergens wat te gaan drinken.
Hij besluit linksaf te gaan.
En zijn gedachten gaan met hem op de loop.
‘Waarom zijn mensen bij elkaar?’ Herhaalde hij in gedachten. ‘Waarom zijn vrouwen graag bij mij, om uiteindelijk erachter te komen dat ze mij helmaal niet willen? Wat draag ik met me mee, dat ik altijd juist die vrouwen uitzoek, waar ik gegarandeerd problemen mee krijg. Ook al ligt dat aan mij. Twee scheidingen en de derde op komst. Twee vrouwen die tegelijk zwanger van me zijn en met allebei geen contact meer. En dat vind ik in beide gevallen klote van de bok. Maar het is iedere keer hetzelfde.’
Het maalde maar en het maalde maar.

Opeens stond hij voor het restaurantje van Esther, waar hij zijn, tot nu toe, laatste avontuur mee beleefd had, en dat hem uiteindelijk de kop kostte.
De zaak was dicht, maar toch keek hij naar binnen of ze er misschien zou zijn.
Je kon immers nooit weten.
Esther was anders dan de anderen.
Zij wilde ook alleen maar een beetje warmte en even weg uit de realiteit.
Ze hoefde niets van hem, geen geld geen aanzien, geen makkelijk leventje.
Ogenschijnlijk dan, want makkelijk was het natuurlijk niet.
Maar Esther wilde alleen maar even een beetje warmte.
En Herman ook.
Hadden ze nu even allebei pech.

Ondertussen was hij bij zijn hotel aangekomen.
Herman van Ginderen stapte de smalle gang van zijn hotelkamer in en keek meewarig om zich heen.
Zijn overjas open en losjes om zijn schouders hangend.
Stropdas een beetje losgetrokken.
‘Dus dit is het dan. Voor nu en voorlopig.’

dinsdag 4 oktober 2016

Het doosje van nieuwsgierigheid, hoofdstuk 26 en 27

Hoofdstuk 26
Van Colette hadden ze al een hele tijd niets meer gehoord. Na de laatste seksuele uitspatting, in de keuken van huize van Ginderen, waren alle betrokkenen blij dat het gelopen was zoals het gelopen was.
Iedereen blij.
Iedereen gelukkig.
Maar was dat wel zo? In de weken daarna was er sprake van vrij intensief contact tussen Sonja en Colette.
Er was zelfs sprake van dat Colette bij hen in zou komen wonen.
Het scheen te klikken tussen de beide vrouwen.
En Herman was in eerste instantie enthousiast geweest.
Hij zag al vurige nachten met beide vrouwen, maar die gedachten waren van korte duur geweest.
Zeker nadat hij nieuwetijds-boekwinkel Shangri-la en schrijven ontdekt had.

Het was Sonja die het opmerkte: “Hoe zou het met Colette zijn?”
Herman had in gedachten verzonken, van zijn bord opgekeken en het leek Sonja of hij in eerste instantie niet eens meer wist over wie het ging.
“Je weet wel Colette. Van het jurkje. Je hebt haar proberen te verleiden met een jurkje. Weet je dat niet meer?” “Natuurlijk wel.” Stotterde Herman, “Ja, natuurlijk weet ik dat wel.”
Hij keek weer naar zijn half leeggegeten bord, “Nou je het zegt. Hoe zou het met haar gaan? Zou ze echt zwanger zijn? Toch eens een keertje langs gaan.”
“Prima,”zei Sonja streng, “Maar dan ga ik wel mee.”
Ze keek Herman onderzoekend aan.
Die had niets in de gaten.
Hij was ook niets van plan, ze was immers zwanger van hem.
Of niet soms?
Herman zocht in zijn geheugen naar het laatste contact dat hij met Colette gehad had.
Hij wist het niet zeker meer.

Wat hij wel wist was dat hij haar tot nu toe niet gemist had. Herman was zo in het lezen en schrijven gedoken en in zijn nieuwe leven, zoals hij het noemde, dat hij Colette helemaal vergeten was.
Hij wist niet of hij dat jammer vond of dat hij zich er voor moest schamen.
Per slot van rekening had hij zijn uiterste best gedaan om haar tot de zijne te maken.
Als hij weer aan die tijd en de pogingen dacht, kreeg hij een benauwd gevoel op zijn borst en in zijn maag.
‘Jezus wat een gedoe was dat. ‘K ben blij dat ik dat achter de rug heb. Dat was toch geen leven man. Wat heb je je aangesteld, stomme fokstier dat je d’r was.’
Herman moest in gedachten lachen om de vreemde capriolen die hij toen allemaal uitgehaald had.
‘En het ergste was dat je het helemaal niet in de gaten had dat je zo stom deed en zo doorzichtig handelde. Wat kan een mens snel veranderen en wat ziet de wereld er dan opeens heel anders uit. De dingen, waar je voorheen heel veel waarde aan hechtte, doen je ineens niets meer of lijken totaal niet meer belangrijk te zijn en verdwijnen uit je leven.’

Het waren dat soort gedachten en overpeinzingen waar Herman in wegzonk.
Ook Sonja zat in gedachten verzonken, een beetje met haar vork, in het bijna leeggegeten bord, te prikken en te schuiven.
Er viel een heerlijke stilte in huize van Ginderen.
Van spanning was totaal geen sprake, beiden zaten ze geheel in hun eigen gedachtenwereld verzonken en het scheen tijdloos.

Later hadden ze samen de tafel afgeruimd en de vaatwasser ingepakt, die was vol en dus deed Herman een tablet in het vakje en schakelde het heerlijke apparaat in. ‘Als hij kapot gaat, koop ik er twee. Voor de zekerheid.’ Grinnikend liep hij de kamer in.
“Waarom loop je zo te grinniken. Mag ik meegenieten?” zei Sonja met een open vrolijk gezicht.
“Natuurlijk, je weet toch wat ik altijd zeg als ik aan de vaatwasser denk?”
“Dat je er voor de zekerheid twee koopt als deze stuk gaat.” Er verscheen een brede grijns op haar mooie gezicht, ze vond het lief van hem dat hij er zo over dacht.
Het had haar so wie so erg blij gemaakt dat Herman zo veranderde de laatste tijd.
Hij scheen haar veel gelukkiger dan voorheen en ze hoefde ook niet meer bang te zijn dat hij achter allerlei wildvreemde vrouwen aan ging.

De nieuwe Herman beviel haar erg goed.
Hij bemoeide zich net genoeg met de zaak om geen achterstand te creëren en zonk helemaal weg in zijn ‘nieuwe leven’ zoals hij het noemde.
‘Maar hoe zit het nou met Colette?’ dacht ze toen ze naar de telefoon liep.
Ze toetste het nummer van Colette in en wachtte tot er opgenomen werd.
Maar er werd niet opgenomen.

Met een onbestendig gevoel liep ze de keuken weer in en greep Herman om zijn middel.
Hij was bezig thee te zetten.
Sinds die dag in Shangri-la, was hij stilaan gaan wennen aan verschillende kruiden theesmaken en ze hadden er een gevonden die goed was voor Sonja en het kon ook geen kwaad voor Herman.
“Waar denk je aan?”
“Colette neemt niet op. Zou er wat aan de hand zijn? Ik hoop niet dat er iets mis is. Je weet het hè, er kan maar zo iets gebeuren en dan gaat het mis.”
“Nou,” begon Herman sussend, “Het zal wel niet zo erg zijn als jij nu denkt. De soep wordt nooit zo heet gegeten als hij opgediend wordt. Probeer het straks nog eens, wie weet is ze even weg. Je kunt nooit weten.”

Herman nam de theepot mee naar de zitkamer en zette hem op het tafeltje, tussen de twee zachte fauteuils in.
Hij had nooit zoveel aandacht aan zijn huis geschonken. Had er slechts oppervlakkig naar gekeken en er in geleefd. Het had nooit geleefd bij hem, maar nu begon alles te vibreren als hij ergens binnenkwam en vooral zijn eigen huis was meer van hem geworden.
Hij voelde zich heerlijk, had totaal geen behoefte meer om de deur uit te gaan, om naar zijn vrienden in het café te gaan, om maar eens wat te noemen.
Nee, het was goed zo.

Samen hadden ze een paar nieuwe schilderijen gekocht.
De oude waren zielloze reproducties geweest van valse oude meesters.
Ergens in China gemaakt door kundige schilders, maar hun hart zat er niet in.
Wel knap gedaan, maar ja, dat was het dan ook.
De nieuwe doeken waren misschien niet van de meest aansprekende schilders, maar Herman vond ze mooi en Sonja was er ook blij mee.
Als de vrouw des huizes het niet mooi vind of het niet acceptabel genoeg vindt, dan komt het er meestal ook niet in.
Daar was Herman, tijdens zijn afgelopen drie huwelijken, wel achter gekomen.
Het waren dure lessen geweest, want hij betaalde nog steeds een vracht alimentatie.
Daar had hij gelukkig nooit moeilijk over gedaan.
Ik wou zelf met ze trouwen en ik wou ook zelf weer van hen af.
Ook al wilden zowel Anette, als Liz ook zelf maar wat graag van hem af.
We hebben samen lief en leed gedeeld en de zaak opgebouwd en uitgebouwd tot wat het nu allemaal is. Bovendien kon hij het betalen, dus waar zou je je dan druk om maken.
Je kon het immers toch niet meenemen.

Hij schonk thee in en vroeg of Sonja er iets bij wilde.
Dat hoefde ze niet en dus besloot Herman ook niets te nemen.
In de afgelopen maand was hij toch al gauw een kilootje of vijf afgevallen en hij had er niet noemenswaardig iets voor gedaan.
Alleen maar minder van alles gegeten en minder alcohol. Dat alles bij elkaar scheen veel te schelen.
Plus een gelukkig leven natuurlijk.
Dat hielp ook mee.

Hij keek even naar de nieuwe doeken, aan de muur voor hen.
Het waren grote kleurrijke doeken die niet per se iets voor moesten stellen, maar die vanuit harmonie en balans qua kleur en indeling gecreëerd waren.
Herman had er in eerste instantie helemaal niets van begrepen, maar de galeriehouder had het heel nadrukkelijk en begrijpelijk uitgelegd.
Daar ter plekke had hij het helemaal begrepen, maar thuis gekomen, was hij de tekst van de man alweer grotendeels vergeten en toen de doeken hingen, was er heel even een gevoel van ‘hebben we hier wel goed aan gedaan’ bij hem opgekomen.

Maar nu, na een paar weken wennen en kijken en ervaren, was hij er erg blij mee.
Op de een of andere manier waren het twee totaal verschillende doeken, met uiteenlopende kleuren, maar aan de andere kant pasten ze precies bij elkaar.
Herman begon er steeds meer in te zien, ook al was dat niet per se noodzakelijk, ja zelfs niet de bedoeling.
Maar in het veranderingsproces, dat Herman doormaakte, keek hij inmiddels bijna nergens meer van op.

“Ik probeer het nog een keer en als ze weer niet opneemt, dan loop ik morgen even langs.”
Sonja toetste de herhaaltoets op de telefoon in en luisterde naar de beltoon.
Niets.
Niemand thuis.
Er werd in ieder geval niet opgenomen.
Met een bezorgd gezicht, liet Sonja zich weer terugvallen in de comfortabele ‘Heer Bommelstoel’, zoals Herman de twee luxe fauteuils noemde.
Het oude leren designmeubel, compleet met bijbehorende accessoires, was rigoureus de deur uitgezet en vervangen door ‘stoffige ouwe rommel’, zoals Sonja het in eerste instantie noemde.
Ze was er niet blij mee geweest, ook al was alles nieuw, het was toch behoorlijk wennen.
Herman was echter heel gedecideerd geweest en Sonja was, noodgedwongen, een heel eind met hem mee gegaan. Maar het had toch nog heel wat voeten in de aarde nodig gehad voor ze er uit waren.
Een hele rits verschillende Meubelhandels hadden ze bezocht, ook diegenen waar ze normaliter nog voor geen goud naar binnen hadden gewild.

Het was dan toch uiteindelijk gelukt.
Een bij elkaar geraapt zooitje meubels was het geworden. Die voor een georganiseerde puinhoop hadden gezorgd. “Uit chaos creëert men orde.” Riep hij dan gelukkig.
Dat had hij niet van zichzelf, maar dat citaat van een oude wijsgeer, was bij hem blijven hangen.
Herman was er dik tevreden mee geweest en was zich, intens gelukkig, nog meer als een huismus gaan gedragen.

Ook de boekenkast begon al aardig te lijken op wat Herman voor ogen stond.
De oude schrifturen waren vervangen voor nieuwe oude schrifturen.
Wat zoveel betekende dat de boeken, waar ze vroeger zo af en toe eens in lazen, opzij gezet waren om plaats te maken voor boeken over de innerlijke mens en de paranormale wereld.
Ook hier was Sonja, zeker in het begin, niet zo blij mee geweest en had een hele rij boeken waar zij aan gehecht was, op het nippertje van de rommelmarkt weten te redden.

Toch wel enigszins bezorgd, had ze Herman’s drang tot ‘zweefboeken’ en ‘Geiten-wollen-sokken-breiers-boeken’ zoals ze die beiden vroeger noemden, aangekeken, maar ze moest na een tijdje toch concluderen, dat hij er niet slechter op geworden was.
Het was net of hij nu wel aanwezig was.
Waar hij vroeger altijd bezig was geweest, met wat anderen er van vonden.
Had hij nu een soort van rust over zich, die haast weldadig was.

Het had zijn weerslag op alles om hem heen.
Waren er problemen op de zaak, dan schoot hij niet meer in machteloze paniek en scheldpartijen.
In plaats daarvan werd hij even stil, trok zich als het ware terug in zichzelf en kwam dan met een oplossing.
Slechts af en toe schoot hij in zijn ‘oude jas’, maar trok die dan ook weer even snel weer uit.
Nee, Herman was niet meer de Herman van een paar maanden geleden, zoveel was wel zeker en ook Sonja begon te merken, dat ze zich anders ging gedragen.

In eerste instantie dacht ze, dat het door haar zwangerschap kwam, maar volgens de verloskundige wees niets erop ,dat het een andere oorzaak zou kunnen hebben. Dus moest ze het maar zo ondergaan, straks zou het weer allemaal anders worden en weer normaal, net als voor de zwangerschap.
Dat had ze al zo vaak meegemaakt.
Maar Sonja was daar niet zo zeker van, het zat veel te diep. Ze besloot het te laten rusten en het de tijd geven, die het nodig had en kijken hoe het na de bevalling zou zijn.

“Ik maak me toch wel zorgen hoor. Ze neemt nog steeds niet op.”
Bezorgd legde ze de hoorn op het toestel, “Ik ga morgenochtend even kijken wat er aan de hand is. Ik vind het zo gek dat ze niets meer van zich laat horen.”
“Dat hebben wij toch ook niet.” zei Herman droog.
“Nee, dat kan wel wezen, maar ik heb vanavond toch al zeker drie keer naar haar gebeld en er de hele tijd aan gedacht, dat telt toch ook?”

‘Wat een schat, ze maakt zich echt zorgen. Het zal allemaal wel anders zijn dan we denken. Dat is meestal zo, dus waar maken we ons eigenlijk druk om.’
Herman zat ontspannen in het boek over de ‘innerlijke reis’ te lezen.
In die korte tijd had hij het al een paar keer gelezen en het had diepe indruk op hem gemaakt.
De eerste keer dat hij het las, moest hij zich toch wel door het, wel erg Amerikaanse, gedoe heen lezen, maar de tweede keer was dat aanmerkelijk anders.
Het hele verhaal had een geweldige indruk op hem gemaakt.
‘Dat was me wat zeg, als het waar was wat er stond en wat die mevrouw beweerde, dan kon iedereen zichzelf van de meeste enge ziektes genezen.’

Herman zou de volgende middag naar de mevrouw gaan, die hem voor het eerst in zichzelf zou laten reizen.
Hij voelde zich als een klein kind op de basisschool, dat voor het eerst mee mocht op schoolreis.
Gelukkig ging deze reis niet naar de bedriegertjes, althans dat hoopte hij vurig.
‘Want, wat als het allemaal flauwe kul zou blijken te zijn? Zou hij dan weer terugvallen in zijn oude gewoontes en weer achter de wijven aan gaan? Hoezeer hij van alle vrouwen die hij veroverd had, had genoten, toch hoefde het voor hem niet meer. Het leven nu beviel hem stukken beter.’ Hij schoof een beetje heen en weer in zijn ‘Heer Bommelstoel’ en vermande zich.
‘Stel je niet aan jongen, het is allemaal angst voor het onbekende.’
Hij moest om zichzelf lachen.
Dat hij ooit nog eens dergelijk soort kretologie zou gebruiken.
Maar, hij geloofde er in.
Ergens in zichzelf was hij bang voor vrouwen en het vrouwelijke geweest en dat had hem juist tot die vrouwen aangetrokken.
Zo erg zelfs, dat hij met iedere vrouw, die hij tegenkwam, direct naar bed wilde.
Nou ja, bij wijze van spreken dan.
Maar het scheelde niet veel.

Herman sloot zijn ogen en probeerde zich alvast voor te stellen hoe zo’n innerlijke reis er uit zou zien.
Hij zag van alles, maar niets kwam in de buurt bij datgene waar hij van verwachtte dat het zou zijn.
‘Toch maar beter tot morgen wachten. Even kijken hoe laat ik er moet zijn en waar.’
Het was flauwe kul, want hij wist heel goed dat hij er om kwart over twee zou zijn.
En hij had ook al gekeken hoe lang het rijden was en waar het precies was.
Hij was er zelfs al twee keer, toevallig, langs gereden, zo nieuwsgierig was hij.
Het duurde lang voor hij in slaap viel.
Ook Sonja kon de slaap niet vatten, ze kon niet anders dan denken aan Colette en hoe het met haar was.

Het eerste wat Sonja deed, toen ze opstand, was de telefoon pakken en het nummer van Colette toetsen.
Maar net als gisteren nam ze ook nu niet op.
‘Er is iets goed mis. Dat kan bijna niet anders.’

Gedachteloos at ze haar schamele ontbijtje.
Ze had de laatste tijd helemaal niet zo’n trek meer en at eigenlijk alleen maar omdat het van de verloskundige moest.

Herman was extra vroeg opgestaan en had een briefje neergelegd, dat hij was gaan wandelen.
Ze schreef een briefje terug, waarin ze hem succes wenste, voor wat hij die middag ging doen.
Ook al vond ze het eigenlijk maar niks, toch vond ze dat hij het moest doen.
Herman was er zo zeker van, dat het goed voor hem zou zijn, dat ze haar eigen scepsis opzij zette.

‘Ik hoop dat ze thuis is. Anders loop ik even langs de boetiek, daar zal ze toch wel zijn. En anders zouden ze daar wel weten waar ze was.’

Inderdaad was Colette niet thuis.
Sonja was er al bang voor geweest.
Dan maar langs bij de boetiek.
Ook daar was ze niet.
En het ergste was, dat het meisje, dat in de winkel stond, ook geen idee had, wie Colette was en waar ze zou kunnen zijn.
De hele dag was Sonja er met haar hoofd niet bij, er was iets helemaal fout met Colette.
Waarom belde ze niet gewoon een keer op, of kwam ze gewoon even langs?
‘Ja, maar wij zijn nou ook niet bepaald sociaal communicatief bezig geweest.‘ verweet Sonja zichzelf. ‘Waar kon ze toch zijn?’
De hele dag door bleef ze het telefoonnummer van Colette bellen, maar die nam niet een keer op.
Ook op haar mobieltje was ze niet te bereiken.
Ten einde raad sprak ze tot wel drie keer toe een bericht in op het antwoordapparaat.
Er zat niets anders op dan te wachten tot Colette zelf weer contact zocht.

Hoofdstuk 27
Herman had een geweldige dag.
’s Ochtends was hij vroeger opgestaan dan hij normaal deed en was een heerlijke lange wandeling gaan maken.
Hij wilde koste wat het kost uitgerust bij Anneke Flinters aankomen.
Onderweg had hij zomaar oog voor allerlei planten en struiken en zelfs vogels ontsnapten niet aan zijn aandacht. ‘Wat is het leven toch mooi.’
Hij werd haast misselijk van zichzelf.
‘Het moet niet veel gekker worden van Ginderen,’ sprak hij zich vermanend toe.
‘Dat je een nieuw leven begonnen bent, hoeft nog niet gelijk te betekenen, dat je als een soort van halfzachte idioot door het bos moet vlinderen. Straks ga je nog in lotushouding zitten om op te gaan in de tijd.’
‘Kan erg leuk zijn,’ testte hij zijn eigen tolerantie vermogen. ‘Een beetje zelfkennis en een gezonde dosis relativeringsvermogen houden je wel op de been jongen.

Laat iedereen maar kletsen, het gaat erom wat jij ervan vindt.
Als mijn vrienden en relaties me gek vinden, omdat ik nu deze weg ben ingeslagen, dan zegt dat meer van hen dan van mij.’
Natuurlijk wist Herman dat allemaal wel en normaal gesproken kon het hem niet zo veel schelen, wat een ander ervan dacht, maar wat hij nu deed en waar hij nu mee bezig was, maakte hem soms wat kwetsbaarder en onzekerder dan hem lief was.

Hij mijmerde al wandelend verder en besloot gewoon te genieten.
In het Nu leven, ja dat was makkelijker gezegd dan gedaan. ‘Eigenlijk heb ik dat altijd al gedaan, waarom is dat nu dan ineens zo moeilijk?’
Hij merkte dat een vogel met hem mee bewoog, telkens als Herman even stilstond, dan bleef de vogel even zitten en als hij dan weer verder liep, vloog de vogel naar de volgende boom.
Het was alsof de vogel contact zocht.
Nauwlettend hield hij Herman in de gaten.
Het duurde zeker drie bomen voor hij het in de gaten had. Maar toen hield de vogel hem gevangen.
Herman bleef ernaar kijken.

Hij had geen idee wat voor vogel het was.
Ongeveer net zo groot als een flinke merel, maar dan wat lichter van kleur en op de vleugels zwart witte banen.
‘Wat zou dat voor een vogel zijn joh. Had maar beter opgelet vroeger op school.’
Maar hoe hij ook in zijn geheugen zocht naar herkenning, hij kwam er niet uit.
‘Thuis maar even kijken. Als we een vogelgids hebben dan, anders kan ik kijken tot ik een ons weeg, maar dan lukt het gewoon niet.’
Na een boom of zeven met elkaar opgelopen en gevlogen te hebben, nam de vogel afscheid van Herman.
Hij keek hem even met een schuin koppie aan en het was net of hij Herman uitnodigde om met hem mee te vliegen. Dat leek Herman wel wat, maar hij dacht aan Icarus en de zon en de fatale val en besloot ter plekke het niet letterlijk te proberen.

‘Het zal wel een teken zijn of zoiets. Wist ik er maar meer van. Wat fascinerend is dit.’
In gedachten verzonken liep Herman een tijdje verder, af en toe op- en om zich heen kijkend of hij de vogel nog ergens zag, maar die was gevlogen.
Letterlijk.
’Was ik maar eerder begonnen met dit andere leven. Dan zou ik geweten hebben wat ik hiermee zou kunnen doen.’ Herman was zich er opeens enorm van bewust, dat er veel meer in het leven was dan alleen maar geld verdienen, seks en status vergaren.

Hij voelde ineens de gigantische leegte in zichzelf.
Ook dit gevoel zou hij niet voor niets hebben, maar, ‘hoe kan ik die gaten dichten?’
Het waren gedachten van die strekking, waar hij zich de verdere ochtend mee bezig zou houden.
Thuis gekomen had hij naar foto’s van de vogel gezocht, maar had ze niet weten te vinden.
Ook internet gaf niet thuis.
Hij wist ook wel dat het meer aan hem lag, dan aan de geraadpleegde media, maar toch, het hield hem bezig.
Ook het zoeken en het niet kunnen vinden zorgde ervoor dat hij de leegte in zijn maag bleef voelen en dat terwijl hij best wel een klein buikje had.
Niet zo heel erg groot, maar toch groot genoeg, om ervan te balen en te proberen het te verhullen, door de buik in te houden en dat soort streken.
Het had hem zelfs naar de sportschool gedreven, maar hij was er erg snel achter gekomen, dat zich afbeulen op allerlei vermoeiende toestellen, niet aan hem besteed was. En die afschuwelijke harde stamp-muziek er bij.

Op dat soort momenten voelde hij zich oud worden en verlangde hij naar de piratenzenders van de jaren zestig en zeventig.
Alleen al bij het horen van bepaalde jingles werd je vrolijk en zat je weer aan het zwembad of liep je alweer naast dat leuke meisje van toen, hopend dat je je hele leven met haar zou kunnen delen.
Heerlijke momenten waren dat.
Herman had alle populaire muziek van toen al lang op elpee’s, en later op CD, maar toch kon hij de verleiding niet weerstaan om zo af en toe weer zo’n verzamel CD te kopen, waarvan hij negen van de tien liedjes al op andere CD’s had, maar ja, die andere drie nog niet en die waren toch ook zo leuk.

Hij besefte nu, dat ook dat soort dingen, met het ‘lege gevoel’ te maken hadden.
Het deed niets af aan de muziek, want die bleef goed en het maakte ook niet uit dat je die muziek nog steeds kocht en mooi vond, het moest wat anders zijn.
Het grappige was dat Herman vroeger eigenlijk meer van de underground muziek was en het ruigere werk en dat hij de muziek uit de hitparades eigenlijk maar niks vond, maar dat hij juist nu al die ‘gewone’ liedjes zo leuk bleek te vinden en het dus ook gewoon leuk vond om ze te kopen.
Stiekem was hij altijd al wel een ‘alleseter’ geweest, maar gaf dat vroeger natuurlijk niet toe.
Hij moest er vaak aan denken, als hij op een feest weer eens uit volle borst het ‘kleine café aan de haven’, ‘de klok van Arnemuiden en ‘’ketelbinkie’ meezong, gezellig met een biertje in de hand inhaken en meegalmen.
‘Had je me vroeger moeten zien.’ Dacht hij dan om er gelijk nog maar een rondje bier tegenaan te gooien.

‘Niets is vergankelijker dan de mens en gelukkig ben ik een mens,’ placht hij dan te denken.
En nu dacht hij dat ook weer en schoof het zoveelste Cd-tje met ‘Gouwe ouwen van toen’ in de lade en draaide de knop wat hoger.
Dit was een extra leuk Cd-tje, want er stonden oude jingles tussen en juist die maakten het zo leuk.
‘Herinnert u zich deze nog (nog -nog -nog)?’ was er een van en ja, Herman herinnerde deze nog en die andere ook en zo zonk hij weg in oude tijden, vervlogen tijden die vanuit de herinnering altijd nog leuker en mooier waren dan toen hij er middenin stond.
Met weemoed in zijn lijf, ging hij naar zijn afspraak.
Om kwart over twee zou hij er zijn en natuurlijk was hij er al om tien over twee, dus besloot hij nog even een ommetje te maken.
‘Wie weet, was het belangrijk om pas om kwart over twee te beginnen.’

Herman vond het een vreemde tijd, maar besloot zich er niet druk om te maken.
Precies om kwart over twee drukte hij stevig op de deurbel onder het naambordje Annemarie Flinters.
Er hing nog een naambordje onder een andere bel. “Getrouwd!’ dacht Herman en dat vond hij wel een veilig gevoel.
Annemarie deed open en keek met grote heldere ogen Herman aan: “Wat ben je mooi op tijd. Fijn, dan kunnen we snel beginnen.”
Ze stak haar hand uit: “Ik ben Annemarie.”
Herman gaf haar een hand en zei: “Herman van Ginderen, mevrouw Flinters.”
“Annemarie.” Zei ze lachend’, zeg maar Annemarie, mag ik jij zeggen?”
“Natuurlijk, ga je gang.”
Hij vond het een aparte, maar aardige vrouw.
Ze zag er compleet anders uit dan hij gedacht had.
Hij had meer een zigeunerachtige vrouw in gedachten gehad, met een mysterieus uiterlijk, zwarte haren, rode Flamencorok en castagnetten in de hand en een roos achter de oren.

Maar in tegenstelling tot zijn rare idee, dat wist hij zelf ook wel, zag ze er heel gewoon uit.
Bijna teleurstellend.
Maar eigenlijk ook wel goed zo, vond Herman.
‘Het is ook allemaal gewoon en normaal.’
” Je kunt hier je jas ophangen en dan gaan we naar mijn kamer boven.”
Dat ‘kamer boven’ deed Herman aan iets anders denken dan waarvoor hij gekomen was en hij deed zijn uiterste best om juist daar niet aan te denken.
‘Wie weet is ze helderziend en hoort ze alles wat ik denk.’ Een klein beetje angstzweet groeide onder zijn oksels.
Het maakte hem kleiner dan hij was.

“Zo, we zijn er, ga maar vast naar binnen, dan haal ik even wat te drinken. Ik neem aan dat je ook thee lust?”
Zonder op antwoord te wachten wees Annemarie hem de deur en liep zelf de keuken in.
Herman stapte, voorzichtig om zich heen kijkend, de kamer in en had ook nu weer iets totaal anders verwacht. ‘Helemaal niet zweverig.’
Was zijn eerste gedachte, ‘haast zakelijk.’
Het verwonderde hem een beetje, maar het werkte zeker ook geruststellend.
Tevreden ging hij op de stoel, voor het eenvoudige bureautje zitten.
Het ‘lege’ gevoel in zijn maag scheen iets minder dan vanochtend.

Annemarie kwam met een dienblaadje, met twee kopjes en een theepot, onder een grote theemuts, erop, binnen.
Ze schoof het blaadje van de zijkant op het bureaublad en keek hem onderzoekend aan.
Haar blik had iets gewoons en geruststellends, alsof ze elke vorm van spanning van te voren al wilde elimineren. Herman schoof een beetje heen en weer terwijl Annemarie de kopjes volschonk: “Is dit de eerste keer?”
De vraag kwam gelijk met het moment dat Herman de zachte muziek op de achtergrond opmerkte.
“Eh, Dat ik naar iemand als u, eh jij toe ga?”
Hij keek haar recht in de open ogen.
Er zat absoluut geen afwerende, of vragende ondertoon in de manier waarop ze naar hem keek en het bracht Herman een beetje van zijn à propos.
“Nee, dat heb ik nog nooit gedaan, dus het is wel een beetje spannend. Ik heb geen idee wat me te wachten staat. En in feite ben ik nog maar net bezig met dit soort dingen, maar ik vind het wel fantastisch. Wou dat ik er veel eerder mee begonnen was.”

En zo ratelde hij nog even door.
Annemarie liet hem ratelen en luisterde aandachtig.
Toen Herman over ‘een hele mooie reis’ begon, gebruikte Annemarie dit als een bruggetje om tot de kern te komen. “Heb je het boek ook gelezen?” vroeg ze hem kalm.
Herman moest er even over nadenken en zei toen lachend: “Eh, ja natuurlijk heb ik dat, wel twee keer. De tweede keer vond ik het nog beter dan de eerste keer. Had ik niet meer zo’n last van die Amerikaanse plastic taal.”
“Ik begrijp wat je bedoelt. Maar dat is nou eenmaal de manier van doen daar, anders luistert er niemand. Maar als je haar eenmaal kent valt ze reuze mee. Het is een aardige vrouw en ze heeft het allemaal zo meegemaakt.”
Ze dronken allebei van hun thee.

“Mooi,” zei ze en ging even rechtop zitten. “Heb je al enig idee wat je wilt, of zullen we maar gewoon beginnen. Het is jouw reis, dus jij mag het zeggen.
“Ik merkte vanochtend dat ik een leeg gevoel in mijn maag had. En dat terwijl ik toch een volle buik heb.”
Annemarie keek even naar zijn buik en zei: “Nou, dat valt best wel mee hoor. Ik heb ze groter gezien.”
“Moet ik daar nou blij mee zijn, of …”
“Maak je geen zorgen, ik bedoel alleen maar dat je helemaal niet te dik bent, dat valt best wel mee. Mannen van jou leeftijd mogen best een beetje een buikje hebben. Als het maar niet te veel is, dat is namelijk niet gezond. Maar bij jou valt dat heel erg mee hoor. Ik zou me nergens druk om maken als ik jou was.”
Het was dat Herman beter wist, anders zou hij gezworen hebben dat ze op iets anders uit was, maar niets wees erop dat ze inderdaad iets anders wilde dan hem geruststellen. “O.k.” en hij moest er eigenlijk wel om lachen.

“Zullen we dan maar beginnen met het lege gevoel?” Herman knikte en luisterde aandachtig wat Annemarie allemaal vertelde en uitlegde.
Natuurlijk had hij het allemaal al een paar keer gelezen, maar hij begreep nu nog beter waarom het belangrijk was om deze reis onder begeleiding, van een ervaren begeleidster te doen.
Herman ging rechtop zitten, met de voeten plat op de grond en probeerde alles zo goed mogelijk te doen wat Annemarie hem vertelde.

Al snel voelde hij zich wegzakken in een diepe concentratie. Een beetje eng vond hij het wel, maar het voelde ook buitengewoon aangenaam.
Hij moest in gedachten een trap aflopen.
Iedere tree bracht hem dieper in concentratie.
En wonder boven wonder gebeurde het precies zoals hij het gelezen had.
Nooit eerder had hij zoiets meegemaakt en allerlei vreemde beelden drongen naar voren om aandacht.
Prachtig vond hij het.
Eenmaal beneden moest hij een stukje de ruimte inlopen, tot hij een deur zag.
Waaromheen wit licht uit de voegen en kieren scheen.
Hij moest door die deur naar binnen en kwam in een ruimte gevuld met prachtig wit licht.
In die ruimte zou een persoon zijn, die hij zelf graag wilde als begeleider op zijn reis door zijn lichaam.

Hij had zijn oma mee willen hebben, maar die was allang dood, dus dat zou complete waanzin zijn.
Maar niets bleek onmogelijk, want inderdaad stond zijn oma achter de deur op hem te wachten.
Ze begroette hem vriendelijk en Herman wist niet hoe hij het had.
Aan de ene kant besefte hij, dat hij het allemaal ‘zag’ door zijn geestesoog of in zijn gedachten, maar zijn oma was zo echt, dat hij bijna dacht, dat ze het ook echt was.
‘Droom ik? Wat is dit voor tovenarij?’
Maar Annemarie was dit soort reacties van mensen wel gewend en hield alles rustig in de gaten.
Ze stelde hem op zijn gemak en gaf hem tijd om te wennen en legde uit wat hij zou zien en waarom het zo was en Herman liet zich verder meenemen, op reis door zijn eigen lichaam.
Of het nou door zijn oma kwam of door de muziek op de achtergrond of doordat Annemarie hem zo goed begeleidde, maar hij gaf zich helemaal over, aan de fantastische ervaring die het tot nu toe al was.

En ze waren nog niet eens echt begonnen.
Het mooiste moest nog komen.
Herman had zijn oma eigenlijk amper gekend, ze was gestorven toen hij twaalf jaar oud was, maar hij was altijd van haar blijven houden en hij had het altijd als een groot gemis ervaren dat ze er niet meer was.
‘Leegte,’ dacht Herman, ‘daar heb je de leegte weer.’

“Ga naar de shuttle, of naar het toestel naar keuze waarmee je de reis wilt maken en stap er in, samen met je gids.”
De stem van Annemarie klonk dichtbij, maar ook zo ver weg.

“Gelukkig is mijn oma erbij.”
Zei hij vanuit zijn diepe concentratie.
“Goed zo. Mooi. Wat heerlijk dat ze met je mee gaat. Stap nu allebei in het toestel van je keuze en in dat toestel zie je twee comfortabele stoelen met veiligheidsgordels. Ga in die stoelen zitten en doe de gordels vast. In het midden tussen de twee stoelen, zit een stang met daar bovenop een grote rode knop. Als je klaar bent, dan druk je op die knop en dan gaat het toestel naar die plek, waar je de leegte in jezelf ervaart. Druk op de knop als je zover bent.”

“Jezus, nou gaat het gebeuren.”
Hij had voor een onderzeeboot-achtige constructie gekozen. Eentje die hij wel eens in een stripverhaal had gezien en waarvan de vorm altijd enorm tot zijn verbeelding gesproken had.
‘Toch goed dat ik zo af en toe eens een stripverhaal gelezen heb.’

Herman zette zich schrap in de stoel.
Hij zat er ook echt in en kon zich nauwelijks meer voorstellen dat hij eigenlijk, lijfelijk op een gewoon stoeltje voor het bureau bij Annemarie Flinters zat.
Met zijn duim drukte hij de rode knop in en zijn onderzeeboot schoot weg.
Zijn lichaam in.
‘Het lijkt wel een reis uit een boek van Jules Verne.’
Het kon niet zo zijn, dat die boeken hem als voorbeeld konden dienen, want hij had nog nooit een boek van Jules Verne gelezen, laat staan ‘20.000 mijlen onder zee.
’Toch eens lezen. Blijf er nou bij. Dadelijk mis je nog iets.’

Het ging allemaal zo ontzettend snel, dat Herman nauwelijks de kans kreeg, om met zijn gedachten de reis te manipuleren, als hij dat al gekund zou hebben.
“Als je op de plaats van bestemming bent, stap dan uit en kijk onder je voeten, wat voor ondergrond het is waar je op staat. ….. Kijk ook rustig om je heen en beschrijf hoe de plaats eruit ziet ….. en wat je voelt.”

De zachte aangename stem van Annemarie gaf bevelen zonder dat ze dwingend waren.
Het kostte Herman dan ook geen enkele moeite om te doen wat ze hem zei te doen.
“Het lijkt wel of ik in een grot ben. Een donkere grot. Op de grond staat een laagje water, een beetje schimmelig is het hier wel. Lijkt me niet echt gezond.”

Het verbaasde hem eigenlijk niets, hij zou immers naar een plaats in zichzelf gaan, waar iets ‘mis’ was.
Snel keek hij om zich heen waar oma was, maar die stond, vriendelijk glimlachend, rustig naast hem te wachten, op de dingen die komen gingen.
Ze bleef rustig vriendelijk en geruststellend glimlachen en ze leek veel van hem te houden.
‘Ik hou ook van jou oma, jammer dat ik je niet beter gekend heb.’
Wat kalmer dan eerst, keek hij nog eens om zich heen.
Het was erg donker waar hij stond, het was maar goed dat de reisleidster voorgesteld had een zaklantaarn mee te nemen.
Het leek allemaal een jongensboek, maar hij liep echt op een plaats ergens in zijn lichaam.
Gelukkig zag hij helemaal boven in de nok van de grot, een klein bundeltje licht naar binnen schijnen.
‘Gelukkig niet helemaal verloren. ’t Ziet er naar uit dat er nog wat te redden valt.’
Om zich heen kijkend deed hij verslag aan Annemarie.
Ze begeleidde hem met engelengeduld.

“Nu je de omgeving verkend hebt, kun je misschien even kijken of er ook iemand is, die je kan vertellen, wat er aan de hand is?”
En weer keek Herman om zich heen en zag inderdaad in een hoek, voor zover je van hoek kon spreken, in deze enigszins ronde grot, een groepje mensen bezig, met water weg pompen.
Weer anderen waren aan het dweilen.
Het leek allemaal niet te helpen.
Herman meldde het aan Annemarie.

“Mooi, loop er maar naar toe en zie wat er gebeurt.”
Herman besefte dat, hij al die tijd, nog geen stap gezet had en alleen maar naast zijn onderzeeboot gestaan had.
Met zijn oma binnen handbereik.
Voorzichtig tilde hij een voet op en verzette die, alsof hij bang was ieder moment door het decor heen te zakken. Maar er gebeurde niets anders, dan dat hij een stap gezet had.
Herman liep voorzichtig verder.

Stap voor stap naderde hij het groepje mensen en toen zag hij ergens achter in de groep zijn moeder en tranen welden in zijn ogen.
Ze was nog niet zo heel lang dood en het was een schok om juist haar hier te ontmoeten.
“Ik zie mijn moeder!?” Herman klonk verbaasd en geschrokken.
Maar hij kreeg geen kans zich daarin te verdrinken.
“Goed zo, vraag haar of ze je wil helpen met het lege gevoel. Kijk naar wat jij haar wilt zeggen. Misschien wil je haar wat vragen?”

Herman wist het niet, hij had absoluut niet verwacht zijn moeder hier aan te treffen en keek alleen maar naar haar. Toen greep oma in.
De moeder van zijn moeder.
Ze nam beiden bij de hand en loodste hen naar een kampvuur.

Een comfortabel, warm brandend, groot kampvuur.
Langs de rand, op een veilige afstand, lagen een paar hele dikke stukken boomstam, waar ze op gingen zitten.
Zijn moeder aan de ene kant, Herman aan de andere kant en Oma in het midden.
Zo zaten ze een tijdje, stil voor zich uit te kijken en in het vuur te staren.
En opeens begreep Herman waarom zijn moeder er was.

Hij miste haar en dat was het lege gevoel.
Haar dood was de reden waarom hij zich niet goed en zo leeg voelde en hij begon haar te vertellen hoe hij haar miste en wat hij haar altijd al had willen vragen en voor hij het wist werd zijn moeder kleiner en vervaagde tot ze weg was.

“Ze is weg!? Ik was haar net aan het vertellen hoe ik me voelde, en nou is ze weg?”
Annemarie hoorde de teleurstelling in zijn stem.
“Als ze weg is, dan is het goed, dan is het klaar zo. Misschien wil je nog even verder kijken?”
“Nou ja, ik ben er nou toch.” Zei hij droogjes en keek automatisch naar de hoek, waar de mensen bezig geweest waren met het water en de schimmel op de grond.
De waterpomp was weg en er stonden nog maar twee mensen de laatste beetjes schimmel op te ruimen.
En hij vertelde Annemarie wat hij zag.
“Mooi.”
Hoorde hij Annemarie zeggen.
“Heb je nog een vraag aan je oma?”
Herman keek naar zijn oma en merkte dat ze nog steeds hetzelfde was en erg op haar gemak was.
Hij voelde dat ze gedaan had waar ze voor gekomen was en het was goed zo.

De eerste reis zat erop.
Op de vraag of hij nog naar een ander plekje in zijn lichaam wilde, had hij gezegd dat liever voor een volgende keer te bewaren.

Deze ervaring was enorm ingrijpend voor hem geweest.
“Je hebt het fantastisch gedaan hoor.”
Hoorde hij Annemarie in de verte zeggen.
“Het gebeurt niet vaak, dat de eerste keer gelijk al zo goed verloopt. Niet iedereen durft zich gelijk helemaal over te geven aan de ervaringen, die je tijdens zo’n reis op doet. Knap van je.”
Herman wist dat ze het meende, het was geen verkoop truc om hem over te halen nog een keer te komen.
“Wat was dat goed zeg. Was dat echt mijn Oma? En mijn moeder?”

“Wat je ziet is echt. Als het niet nodig is, komt er niets. Mijn ervaring is, dat er altijd precies gebeurt, wat op dat moment nodig is. En het komt ook altijd in de vorm die het beste is voor je. Nu ging je moeder vanzelf weer weg. Het was goed zo. Maar het gebeurt ook dat de personen die je ontmoet jou ook wat willen vertellen. En als er over en weer problemen zijn, dan kun je die uit praten en tot slot in het vuur verbranden.”
Herman wist het, hij had het gelezen en hij begreep het nu meer dan ooit.
Ze dronken nog een kopje thee en ze praatten nog wat. Herman betaalde haar het gage en vond dat het wel mee viel.
Eerst had het hem niet goedkoop geleken, maar nu, na die geweldige ervaring, was het meer dan redelijk.
Het lege gevoel in zijn maag was al aan het wegtrekken.

“Denk erom,” zei Annemarie toen ze hem uitliet, “iedere dag een paar grote glazen water drinken, dat is goed voor het ontgiftingsproces.”
Ze groetten elkaar hartelijk en Herman zei snel voor een volgende afspraak te bellen.
Hij liep ‘verlicht’ naar zijn auto, stapte in en bleef even achter het stuur zitten, om alles nog eens goed op zich in te laten werken.
Dit was echt geweldig.
Zoiets moois en indrukwekkends had hij nog nooit meegemaakt.
‘Dit zou iedereen moeten doen, dan was er veel minder ellende op de wereld en zou het iedereen heel wat beter gaan.’

Euforisch startte hij de motor van zijn auto.
‘Kalm aan van Ginderen, niet te hard van stapel lopen jongen. Beetje bij beetje en stapje voor stapje, dan breekt het lijntje niet.’

Voorzichtig reed hij de straat uit.
‘Hoe ga ik dit thuis uitleggen? Hoe leg je iemand uit wat hij zojuist had beleefd, als die iemand nog nooit zelf zoiets had meegemaakt?’
Het verkeer leek wel gekker geworden dan ze anders al was en de mensen leken nog idioter elkaar de pas af te snijden dan normaal.
De wereld is gek geworden en Herman moest ineens aan de woorden van een oude vriend denken, wiens grootvader altijd met de volgende spreuk kwam als er iets gebeurde, dat hem boven de pet groeide: “De wèreld loop op z’n end.”

Herman vond altijd dat het dialect de spreuk nog mooier maakte en meer waar ook.
Hij herhaalde de spreuk en dacht eraan hoe waar dat op dit moment voor hem was.
Zijn oude wereld liep op zijn eind, maar een nieuwe stond op het punt van beginnen.
Met dat besef reed hij gelijk door naar huis, waar hij met een lekker glaasje cognac in de hand, op Sonja bleef wachten om haar het goede nieuws te vertellen.